ECLI:NL:GHAMS:2019:2417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
23-000276-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van 35,55 kg qat en rechtsbijstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Somalië, was aangeklaagd voor het opzettelijk binnenbrengen van 35,55 kilogram qat op 12 november 2017 te Schiphol. De verdachte had in eerste aanleg een taakstraf van 60 uren opgelegd gekregen, subsidiair 30 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de verdachte betoogd dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat hij bij zijn aanhouding had aangegeven een advocaat te willen spreken, maar hier niet de gelegenheid voor heeft gekregen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte vrijwillig en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand. Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met dezelfde subsidiaire hechtenis. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000276-18
Datum uitspraak: 12 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-226686-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1963,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 november 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 35,55 kilogram, in elk geval een hoeveelheid bladeren en takjes van de plant Catha Edulis Forsk (Qat), zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Verweren tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, nu de verdachte op het moment van aanhouding heeft verklaard dat hij een advocaat wenste te spreken en hiertoe niet in staat is gesteld. Daarnaast heeft de verdachte geen afstand gedaan van de aan hem toebehorende, in beslag genomen koffers. De verdachte heeft slechts afstand gedaan van de inhoud van de koffers, zijnde de aangetroffen qat. Dit komt naar voren in de kennisgeving van inbeslagneming. Het onherstelbare vormverzuim en het vernietigen van de koffers zijn laakbaar. Het voorgaande zal moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt hiertoe als volgt.
In het proces-verbaal van aanhouding van 12 november 2017 is vermeld dat de verdachte bij zijn aanhouding omstreeks 16:07 uur, nadat hem de cautie was verleend en hij was gewezen op het recht tot consultatie van een advocaat, te kennen heeft gegeven gebruik te willen maken van consultatiebijstand en dat de verdachte vervolgens om 16:40 uur is voorgeleid aan de dienstdoende hulpofficier van justitie. Blijkens het proces-verbaal van voorgeleiding in verband met aanhouding van diezelfde datum heeft de verdachte, nadat hij (nogmaals) was gewezen op het recht van consultatiebijstand alsmede het recht op verhoorbijstand, waarbij hem tevens werd medegedeeld dat hij altijd op deze beslissing kon terugkomen, te kennen gegeven af te zien van consultatie- en verhoorbijstand. Vervolgens is om 16:45 uur bevolen de verdachte op te houden voor onderzoek en over te brengen naar de KMK te Badhoevedorp, waarna omstreeks 18:03 uur een verhoor van de verdachte door verbalisant [naam] van de Koninklijke Marechaussee heeft plaatsgevonden. Na uitreiking van een dagvaarding in persoon is de verdachte om 21:00 uur in vrijheid gesteld.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat de verdachte vrijwillig en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand voorafgaande en tijdens zijn verhoor, zodat van enig vormverzuim geen sprake is. Het feit dat de verdachte bij zijn aanhouding heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht op consultatiebijstand leidt niet tot een ander oordeel. Na die mededeling is de verdachte zo spoedig mogelijk voorgeleid, waarbij hij uitdrukkelijk te kennen gaf geen rechtsbijstand te behoeven.
Het standpunt van de raadsman dat de verdachte slechts afstand heeft gedaan van de in de koffers aangetroffen qat mist feitelijke grondslag, nu de verdachte, blijkens de door hem ondertekende afstandsverklaring van 12 november 2017 niet alleen van de qat, maar ook van de koffer van het merk Taikkss en de koffer van het merk Gemulin afstand heeft gedaan, in welke koffers de qat zich bevond.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 november 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 35,55 kilogram qat.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen dan wel een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 35,55 kilogram qat in Nederland. Qat is een softdrug die gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 juni 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten en in het buitenland meermalen voor gelijksoortige feiten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht af te zien van het opleggen van een straf of maatregel.
De in eerste aanleg opgelegde straf, die ook door de advocaat-generaal is gevorderd, doet recht aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde. Het hof zal daarom dezelfde straf opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 juli 2019.
mr. H.S.G. Verhoeff is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[..........]