ECLI:NL:GHAMS:2019:2389

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
200.209.243/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake effectenlease en vernietiging leaseovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep in een geschil over effectenlease. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.B. Maliepaard, heeft een beroep gedaan op de vernietiging van een leaseovereenkomst op grond van artikel 1:88/89 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft eerder een tussenarrest uitgesproken op 12 februari 2019, waarin werd vastgesteld dat de leaseovereenkomst van 27 maart 1998 rechtsgeldig was vernietigd. De appellant diende bewijs te leveren van de waarde van de aan hem (uit)geleverde aandelen op de dag van vernietiging of verkoop. De appellant heeft aangegeven dat hij niet in staat is om de benodigde informatie te achterhalen en verzoekt om meer tijd om bewijs aan te dragen. Dexia Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, heeft hiertegen geprotesteerd en gesteld dat de appellant voldoende tijd heeft gehad om bewijs te verzamelen. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij de benodigde documenten kan verkrijgen en dat het gebrek aan bewijs voor zijn rekening komt. Het hof heeft de grieven van de appellant gedeeltelijk toegewezen, de leaseovereenkomst als rechtsgeldig vernietigd verklaard, maar het meer of anders gevorderde afgewezen. De appellant is veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.209.243/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 3855954 DX EXPL 15-28
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 juli 2019
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
Op 12 februari 2019 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest (hierna: het tussenarrest) uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar het tussenarrest.
Vervolgens hebben beide partijen een akte genomen.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
Het hof blijft bij en bouwt hierna voort op hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist.
2.2
In het tussenarrest is beslist dat de leaseovereenkomst van 27 maart 1998 met nummer [nummer 1] (hierna ook: leaseovereenkomst I) rechtsgeldig is vernietigd op de voet van art. 1:89 BW. Bij beëindiging van leaseovereenkomst I zijn de aandelen aan [appellant] (uit)geleverd. [appellant] is in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten of hij de aan hem (uit)geleverde aandelen nog onder zich heeft, met overlegging van relevante documentatie, zoals afschriften van zijn beleggingsrekening. Indien hij de aandelen heeft verkocht, moet hij aantonen wanneer hij dat heeft gedaan. Op dezelfde wijze moet [appellant] inzicht geven in de waarde van de aandelen op de dag van vernietiging, of op de dag van verkoop indien de verkoop eerder heeft plaatsgevonden, met bewijsstukken van die verkoop. Dexia mocht hierop reageren.
2.3
[appellant] heeft bij akte van 26 maart 2019 aangevoerd dat hij vooralsnog niet heeft kunnen achterhalen of hij alle overgenomen aandelen heeft verkocht of nog in zijn bezit heeft. Hij verzoekt het hof om meer tijd om nader bewijs te kunnen aandragen. [appellant] is niet meer in staat hierover zelf te verklaren, maar heeft hulp ingeschakeld om de benodigde gegevens te kunnen achterhalen. Voor het geval [appellant] daartoe niet in de gelegenheid wordt gesteld stelt hij dat moet worden uitgegaan van de waarde op de vernietigingsdatum (11 februari 2003) dan wel van de waarde ten tijde van de overname van de aandelen (9 april 2001).
2.4
Dexia heeft zich bij antwoordakte van 23 april 2019 op het standpunt gesteld dat, nu [appellant] al vanaf zijn (inleidende) dagvaarding van 3 februari 2015 de tijd heeft gehad om een en ander te achterhalen, [appellant] meer dan genoeg tijd en mogelijkheden heeft gehad, zodat het gebrek aan bewijs voor zijn eigen rekening en risico dient te komen. Nu [appellant] niet heeft kunnen achterhalen wanneer en tegen welke waarde hij de desbetreffende aandelen heeft verkocht moet ervan worden uitgegaan dat de verkoopopbrengst van de aandelen in ieder geval gelijk is aan het door Dexia verschuldigde bedrag. Dat betekent dat zij ten aanzien leaseovereenkomst I niets meer aan [appellant] verschuldigd is, aldus Dexia.
2.5
Het hof zal het verzoek van [appellant] om meer tijd om nader bewijs aan te dragen niet honoreren omdat hij onvoldoende toelicht waarom hij op een later tijdstip wel over de benodigde documenten zou kunnen beschikken. Zo geeft hij niet aan welke acties hij of de door hem ingeschakelde hulp in dat verband nog wil ondernemen, waarom die acties niet eerder zijn ondernomen en hoeveel tijd daarmee nog gemoeid zou zijn. Nu [appellant] geen afschriften van zijn beleggingsrekening in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat hij de aandelen nog onder zich heeft, neemt het hof aan dat [appellant] de aandelen op enig moment heeft verkocht. Indien [appellant] de aandelen nog in zijn bezit zou hebben, zou hij dat immers op eenvoudige wijze met een recent (al dan niet bij de bank opgevraagd) afschrift van zijn beleggingsrekening, hebben kunnen aantonen. [appellant] heeft geen bewijsstukken van de verkoop van de aandelen in het geding gebracht. Zonder die gegevens kan niet op voldoende verifieerbare wijze worden vastgesteld tot welk bedrag Dexia zich op verrekening kan beroepen. Het betreft stukken die zich in het domein van [appellant] bevinden en waartoe Dexia geen toegang heeft. Dexia is geheel afhankelijk van de medewerking van [appellant] . Dat [appellant] niet weet wanneer en tegen welke prijs hij de aandelen heeft verkocht komt voor zijn rekening en risico. Dit leidt ertoe dat de werkelijke verkoopopbrengst geacht moet worden (maximaal) gelijk te zijn aan het door Dexia aan hem verschuldigde bedrag zodat na verrekening voor Dexia niets te betalen resteert. In hetgeen [appellant] overigens naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
2.6
Gelet op het slagen van de grieven 1 en 3 zal het eindvonnis gedeeltelijk worden vernietigd. De gevorderde verklaring voor recht dat leaseovereenkomst I buitengerechtelijk is vernietigd, zal alsnog worden toegewezen en het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. [appellant] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties, met dien verstande dat de kosten in eerste aanleg in reconventie op nihil worden gesteld.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van 27 oktober 2016, voor zover het betreft het dictum ‘in conventie’ onder I,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de leaseovereenkomst met contractnummer [nummer 1] rechtsgeldig is vernietigd;
wijst het meer of anders gevorderde af;
bekrachtigt het vonnis in conventie en in reconventie voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van Dexia in eerste aanleg in conventie begroot op € 300,- voor salaris gemachtigde en in reconventie op nihil, en in hoger beroep op € 716,- aan verschotten en € 1.341,- voor salaris en op € 132,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de kostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, G.C.C. Lewin en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.