ECLI:NL:GHAMS:2019:2382

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
23-001485-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de poging om een hennepkwekerij te rippen en afwijzing vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van de poging tot diefstal van hennep uit een kwekerij in Purmerend. De tenlastelegging omvatte onder andere het openbreken van een pand en het dreigen met geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders op 30 december 2016, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, hebben geprobeerd hennep te stelen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van geweld, wat het hof heeft overgenomen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de onderdelen van de tenlastelegging die betrekking hadden op geweld, maar heeft de poging tot diefstal met braak in vereniging bewezen verklaard.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 113 dagen, welke straf het hof heeft bevestigd. Daarnaast is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen, omdat de verdachte in de periode van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Het hof heeft rekening gehouden met de positieve gedragsverandering van de verdachte en de aanbevelingen van de Reclassering. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het geweld dat de schade zou hebben veroorzaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001485-17
datum uitspraak: 11 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-800001-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 december 2016 te Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door middel van braak en/of verbreking in/uit een pand gelegen aan de [adres 2], ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer goederen (onder meer geld en/of hennep), geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of (een) thans onbekend(e) perso(o)(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgegaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- Het genoemde pand opengebroken en/of
- Met (een) hamer(s) en/of (een) koevoet(en) en/of (een) breekijzer(s), althans (een) (groot) ijzeren voorwerp(en) geslagen en/of
- ( een) mes(sen) en/of (een) hamer(s) en/of (een) koevoet(en) en/of (een) breekijzer(s), althans (een) (gro(o)t(e)) ijzeren voorwerp(en) in zijn/hun hand(en) gehad en/of
- Geschreeuwd ‘wegwezen, anders maken wij jullie dood' of woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
Terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Evenals de rechtbank leest het hof de tenlastelegging verbeterd in die zin dat de woorden ‘uit een pand gelegen aan de [adres 2]’ dienen te worden gelezen na de woorden ‘wederrechtelijke toe-eigening’ en dat in plaats van de woorden ‘door middel van braak en/of verbreking’ dient te worden gelezen: ‘en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak’ en dat deze zin volgt na de woorden ‘aan verdachte en/of zijn mededaders’.
De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof deels tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Partiële vrijspraak

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte of zijn medeverdachten bij de tenlastegelegde poging tot diefstal geweld hebben gebruikt, dan wel daarmee hebben gedreigd. Het hof verwijst op dit punt naar de overweging van de rechtbank onder 3.3 en neemt deze over. Deze overweging luidt als volgt.
“3.3. Partiële vrijspraak
Verdachte en zijn medeverdachten hebben ieder voor zich bekend dat zij gezamenlijk hebben
gepoogd hennepplanten te stelen uit een pand in Purmerend en dat zij daartoe dit pand hebben opengebroken. In het bewuste pand waren op het moment van de poging tot inbraak drie personen aanwezig: [naam 1], [naam 2] en [naam 3]. [naam 1] en [naam 2] hebben verklaard dat de inbrekers hen met de dood hebben bedreigd. Verdachten daarentegen ontkennen dat zij met geweld gedreigd hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen die [naam 1], [naam 2] en [naam 3] bij de politie en later bij de rechter-commissaris hebben afgelegd zodanig wisselend en zowel onderling als innerlijk tegenstrijdig, dat hieraan niet het bewijs kan worden ontleend dat verdachte en zijn medeverdachten geweld hebben gebruikt, dan wel met geweld hebben gedreigd. Verdachte zal daarom van die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.”

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 december 2016 te Purmerend, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand gelegen aan de [adres 2] weg te nemen hennep, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, immers hebben verdachte en zijn mededaders het genoemde pand opengebroken, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Het hof komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit in de vorm van – kort gezegd – poging tot diefstal met braak in vereniging, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij het hof – nu verdachte dit feit in zoverre heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegd;
- het proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 4] en [naam 5] (pagina’s 101-102);
- het proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pagina’s 103-104);
- het proces-verbaal van bevindingen van 1 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 6] (pagina 105-108);
- het proces-verbaal van bevindingen van 5 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [naam 7] (pagina’s 155-156).

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 113 dagen met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft voorts beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 113 dagen met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht en voorts dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt afgewezen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de poging tot diefstal van hennep.
Verdachte en drie anderen hebben op enig moment van een onbekend gebleven persoon een tip ontvangen over een in een bedrijfspand in Purmerend ingerichte hennepkwekerij. Zij zijn vervolgens met een gehuurde bestelbus van Gouda naar dat bedrijfspand gereden. Ze hadden gereedschap bij zich om het pand binnen te komen en ook hadden ze speciaal met dat doel aangeschafte dekbedovertrekken bij zich om de hennep te vervoeren. Een en ander was dan ook goed voorbereid. Hennepkwekerijen vormen een ongewenst maatschappelijk verschijnsel en het bestaan daarvan dient bestreden te worden. Dat geldt evenzeer voor het ‘rippen’ van hennepkwekerijen, waarmee vaak grote geldbedragen worden verdiend tegen minimale kosten en waarbij – vanwege het verboden karakter van de hennepteelt – de aangiftebereidheid van de slachtoffers (en daarmee de kans op ontdekking) minimaal is. Daarnaast verhoogt dergelijk handelen de kans op verdere criminaliteit, bijvoorbeeld in de vorm van represailles.
Het hof heeft ook kennis genomen van een de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 17 juni 2019, waaruit blijkt dat hij meermalen onherroepelijk is veroordeeld tot aanzienlijke gevangenisstraffen voor het plegen van diefstallen, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven. Het hof zal dit niet meewegen in de strafoplegging doch in de beslissing ten aanzien van de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling.
Gelet op het voorgaande acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf, gelijk aan het reeds door de verdachte ondergane voorarrest, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [naam 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 900,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep benadrukt dat de door de benadeelde partij gestelde schade een direct gevolg is van de tijdens de poging tot diefstal door de verdachte en/of zijn mededaders jegens (onder meer) hem geuite bedreigingen. Zoals hiervoor is overwogen, wordt de verdachte niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde geweld waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 augustus 2014 veroordeeld voor een reeks inbraken tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Deze uitspraak is onherroepelijk. De verdachte is bij besluit van 16 februari 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 12 januari 2017 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend. Deze vordering strekt tot de gehele herroeping (487 dagen) van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met het in deze strafzaak aan de orde zijnde strafbare feit.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vaststaat dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Hij heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan, terwijl de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden proeftijd nog niet was verstreken. De vordering van het Openbaar Ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is dan ook gegrond, zodat het hof op grond van het bepaalde in artikel 15j, eerste lid, Sr kan gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel of gedeeltelijk moet worden ondergaan. Het spreekt voor zich dat het voor de effectiviteit van deze regeling van belang is dat aan het overtreden van de gestelde voorwaarden strenge gevolgen worden verbonden. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal moeten worden bepaald welke reactie op de overtreding van de voorwaarden passend en geboden is. Uitgangspunt is dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel dient te worden ondergaan. Daarvan wordt slechts afgeweken indien de ernst van het feit dat tot de vordering tot herroeping heeft geleid de (volledige) herroeping disproportioneel zou doen zijn of indien is gebleken van bijzondere omstandigheden.
Naar het oordeel van het hof doet dit laatste zich in het onderhavige geval voor.
Het hof heeft kennis genomen van het door mevrouw [naam 8], toezichthouder bij de Reclassering Nederland op 21 juni 2019 opgestelde rapport en van hetgeen zij, als getuige-deskundige, ter terechtzitting van het hof nog naar voren heeft gebracht. Dit komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte in het verleden bij het nakomen van afspraken met de Reclassering een weinig gemotiveerde indruk maakte. Verdachte was gesloten en maakte weinig vorderingen op diverse probleemgebieden. In verband met een nieuw door de rechtbank opgelegd toezicht heeft de Reclassering de verdachte in december 2018 opnieuw bezocht om afspraken te maken over zijn resocialisatie.
De Reclassering heeft toen ook gesproken met de vriendin van de verdachte en met personen die vanuit hun functie met de verdachte in contact staan. Deze vriendin, met wie hij drie jaar samen is, gaf aan dat de verdachte erg veranderd is, in positieve zin. Zij vertelde dat zij samenwonen in Alphen aan de Rijn en dat dat goed gaat. Waar de verdachte in Gouda nog met verkeerde mensen omging, zijn zij er in Alphen aan den Rijn in geslaagd samen een nieuwe vriendenkring op te bouwen. Ook de maatschappelijk werker van De Binnenvest van de verdachte herkent deze positieve gedragsverandering. Volgens hem is de verdachte er met het vinden van werk in geslaagd structuur in zijn leven aan te brengen. Daarnaast is de Reclassering gebleken dat de verdachte een betalingsregeling met het CJIB heeft getroffen voor openstaande boetes en dat hij zich hieraan houdt. Ten slotte is navraag gedaan bij de politie, ook in Gouda, waaruit is gebleken dat er geen nieuwe meldingen over de verdachte zijn.
Al met al constateert de Reclassering dat de Reclassering de verdachte heeft leren kennen in twee verschillende fasen in zijn leven. Waar hij zich vroeger gesloten en ongemotiveerd opstelde, heeft hij zich in de afgelopen periode pro-actief ingezet om zijn leven ten goede te keren. Er zijn goede stappen gezet voor de toekomst. Er is de Reclassering dan ook, net als de verdachte, veel aan gelegen het bestaande toezicht voort te kunnen zetten, zodat zij de ontwikkelingen en het nakomen van de voorwaarden kunnen monitoren. Het is in deze cruciale fase van verdachtes ontwikkeling van groot belang dat de verdachte zijn leven verder opbouwt. Geadviseerd wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling niet te herroepen, omdat dit het huidige hulpverleningstraject zal doorkruisen, waardoor mogelijk ook beschermende factoren weg zullen vallen, hetgeen de kans op recidive zal vergroten.
Gelet op het voorgaande, alsmede gelet op het feit dat de advocaat-generaal in hetgeen de Reclassering over de bij de verdachte geconstateerde gedragsverandering naar voren heeft gebracht reden heeft gezien te vorderen dat zijn vordering wordt afgewezen, zal het hof de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
113 (honderddertien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [naam 1]
Verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. P.F.E. Geerlings en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 juli 2019.
Mr. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[.............]