ECLI:NL:GHAMS:2019:2381

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
23-001771-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake meermalen gepleegde diefstal op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was beschuldigd van meermalen gepleegde diefstal van goederen in verschillende winkels op Schiphol tussen 14 november 2017 en 14 februari 2018. De tenlastelegging omvatte de diefstal van sigaretten, parfum en kledingstukken die toebehoorden aan diverse bedrijven. Tijdens de zitting op 27 juni 2019 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van 9 mei 2018.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op professionele wijze schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een aanzienlijke hoeveelheid goederen, wat heeft geleid tot financiële schade voor de gedupeerden. De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de diefstallen erkend, en het hof heeft de bewijsmiddelen, waaronder aangiften van de benadeelde partijen, in overweging genomen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft de eerdere veroordeling vernietigd.

De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, maar het hof heeft deze straf herzien en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [bedrijf 1] ter hoogte van € 3.750,73, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001771-18
datum uitspraak: 11 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer
15-032776-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1974,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
adres: [adres] (Roemenië).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 juni 2019.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 14 november 2017 tot en met 14 februari 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer (telkens) een of meer winkelgoederen, waaronder sigaretten, parfum en/of kledingstukken in elk geval enig goed, dat (telkens) geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] , (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode 14 november 2017 tot en met 14 februari 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer winkelgoederen, te weten sigaretten, parfum en kledingstukken, die toebehoorden aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Het hof komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit in de vorm van, kort gezegd, diefstal meermalen gepleegd, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij het hof – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegd;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , namens [bedrijf 1] van 29 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2] (pagina 27 e.v.);
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , namens [bedrijf 1] van 9 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] (pagina 52 e.v.);
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , namens [bedrijf 1] van 15 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 4] (pagina 96 e.v.);
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] , namens [bedrijf 3] van 15 februari 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 6] (pagina 233 e.v.);
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 7] , namens [bedrijf 2] van 16 februari 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 9] (pagina 310 e.v.);
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 7] , namens [bedrijf 2] van 17 februari 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 8] (pagina 318 e.v.).

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft voorts beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan diverse winkeldiefstallen op de luchthaven Schiphol. Daarbij is een grote hoeveelheid goederen, met name sloffen sigaretten, weggenomen die tezamen een aanzienlijke economische waarde vertegenwoordigen. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat in het algemeen naast financiële schade ook hinder en overlast voor de gedupeerde winkeliers veroorzaakt.
Het hof heeft bij de strafoplegging gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin staat bij winkeldiefstal in geval van (veelvuldige) recidive een (voorwaardelijke) gevangenisstraf vermeld. Als strafverzwarende factoren worden onder meer genoemd de waarde van de goederen en de professionaliteit waarmee de goederen zijn gestolen. Hoewel de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 juni 2019 in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld zoekt het hof aansluiting bij bovengenoemde oriëntatiepunten met strafverzwarende omstandigheden nu de verdachte, zoals blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen, op diverse dagen in verschillende winkels, op professionele wijze zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van goederen. Er is aldus sprake van een reeks diefstallen, waarbij de gestolen goederen een aanzienlijke waarde vertegenwoordigden en niemand ter plekke meteen door had wat er gebeurde.
Het hof ziet in deze omstandigheden aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur op te leggen. Dat is passend en geboden.
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uur wordt opgelegd met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf ‘als stok achter de deur’. Gelet echter op hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof de feiten dusdanig ernstig, dat niet kan worden volstaan met de door de raadsvrouw geopperde strafmodaliteit, noch daargelaten dat niet is kunnen komen vast te staan in hoeverre in de situatie van de verdachte een taakstraf uitvoerbaar zou zijn. Aan de beantwoording van die vraag komt het hof, gelet op het hiervoor overwogene, niet toe.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 3.750,73, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen en de voeging duurt derhalve van rechtswege voort in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen.
De verdachte en zijn raadsvrouw hebben de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.750,73 (drieduizend zevenhonderdvijftig euro en drieënzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.750,73 (drieduizend zevenhonderdvijftig euro en drieënzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
47 (zevenenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 februari 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. P.F.E. Geerlings en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 juli 2019.
Mr. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[......]