In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 1 februari 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1978, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het kraken van een leegstaand pand in Enkhuizen op 24 oktober 2018. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat er slechts aantekening was gedaan volgens artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk is binnengedrongen in een gebouw waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde werd niet betwist, en het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De politierechter had eerder een voorwaardelijke geldboete van € 500 en 10 dagen hechtenis opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen, evenals de overlast voor omwonenden en de inbreuk op het eigendomsrecht van de rechthebbende. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500 en 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en bepaald dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.