ECLI:NL:GHAMS:2019:2361

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
23-002899-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal met geweld en wapenbezit. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van kledingstukken en een horloge van twee slachtoffers, waarbij geweld en bedreiging met een vuurwapen zijn gebruikt. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, stellende dat hij enkel wiet had gestolen en geen vuurwapen bij zich had. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende woningoverval, waarbij hij de slachtoffers heeft bedreigd met een vuurwapen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met inachtneming van de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waaronder de aanwezigheid van jonge kinderen tijdens de overval. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om immateriële schade te vergoeden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002899-18
datum uitspraak: 1 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-665403-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 juli 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- 50, in elk geval tientallen kledingstukken en/of een horloge (merk Piquet) en/of een horloge (merk Geuss), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), en/of
- een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) naar de woning van die [slachtoffer 1] is/zijn toegegaan en/of dat hij, verdachte, (in die woning) een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft gepakt en/of heeft doorgeladen en/of op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 4] heeft gericht, in elk geval in de richting van die ie [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 4] heeft gehouden en/of tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 4] heeft gezegd/geroepen: "Plat, plat", en/of "Ga op je buik liggen" en/of "Geef, geef of ik schiet", in elk geval woorden van dergelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2017 te Rotterdam een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool vanhet merk Bernadelli, kaliber 7,65 Browning, en/of munitie van categorie III, te weten 7, in elk geval een of meer patronen, merk S&B, kaliber 7,65 br, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsmotivering

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit. Volgens de verdachte is de verklaring van de aangevers dat hij hen van kleding, horloges en een telefoon heeft beroofd onjuist. Hij heeft, door tussenkomst van [slachtoffer 2], met [slachtoffer 1] een afspraak gemaakt om wiet te kopen, maar was niet van plan daarvoor te betalen. De tweede keer dat de verdachte in de woning was, heeft hij de wiet gestolen door deze op een onbewaakt ogenblik te pakken en ermee weg te rennen. Hij had geen vuurwapen bij zich en [slachtoffer 4] en haar kinderen waren daarbij niet aanwezig. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken. De verdediging heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte ‘enig goed’ heeft weggenomen, omdat een dergelijke bewezenverklaring de tenlastelegging zou denatureren.
Oordeel van het hof
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
De verdachte heeft bekend goederen uit de woning van aangevers te hebben weggenomen. De verklaringen van de verdachte en aangevers staan echter lijnrecht tegenover elkaar voor wat betreft de aard van de weggenomen goederen en de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de goederen zijn weggenomen. In de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] ligt besloten dat zij door de verdachte zijn beroofd van een flinke partij kleding, twee horloges en de telefoon van [slachtoffer 2], waarbij de verdachte, in aanwezigheid van de kinderen, heeft gedreigd met een vuurwapen. Het hof zal bij de bewezenverklaring evenwel uitgaan van de verklaring van de verdachte dat hij een partij wiet heeft gestolen. Omwille van de leesbaarheid zullen overigens de door aangevers genoemde goederen in de weergave van de bewijsmiddelen blijven staan. Hieronder is uiteengezet waarom het hof ten aanzien van de aard van de gestolen goederen de verklaring van de verdachte volgt, evenals waarom dit niet afbreuk doet aan de aangiften voor zover deze inhouden dat de verdachte gedreigd heeft met een vuurwapen. Het hof gaat tevens uit van de juistheid van de aangiften inhoudende dat ook [slachtoffer 4] en haar kinderen tijdens de overval in de woning aanwezig waren, nu de aangiften op dit punt worden bevestigd door getuige [getuige].
Het hof acht de verklaring van de verdachte geloofwaardig voor zover die inhoudt dat hij bij de aangevers een hoeveelheid henneptoppen heeft gestolen. De tas die de verdachte blijkens de foto’s in het dossier (p. 86) tijdens zijn vlucht met zich meedroeg, lijkt te klein om de in de tenlastelegging genoemde tientallen kledingstukken te bevatten. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de tas met de wiet ongeveer één of anderhalve kilo woog en dat de gestolen wiet bestond uit losse henneptoppen, niet uit gesealde (zware) pakketten. Die verklaring lijkt te stroken met de vorm en het kennelijke gewicht van de tas, zoals daarvan blijkt uit genoemde foto’s. De verklaring van de verdachte dat de diefstal wiet betrof, vindt bovendien steun in het feit dat hij ’s avonds met de camera van zijn telefoon foto’s heeft gemaakt van hennep(toppen). Het hof neemt voorts in aanmerking dat zich in het dossier geen stukken bevinden waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] daadwerkelijk handelde in kleding en dat aangevers er belang bij hadden om juist op dit punt een niet-waarheidsgetrouwe verklaring af te leggen.
Op basis van voorgaande gaat het hof ervan uit dat de verdachte op 28 juli 2017 een hoeveelheid wiet heeft gestolen uit de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4]. Dit brengt echter niet met zich mee dat de verklaring van de verdachte dat hij geen wapen bij zich had eveneens aannemelijk is. Integendeel. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ripdeal waarbij hij de wederpartij heeft beroofd van een grote hoeveelheid drugs. Deze vertegenwoordigde, gelet op de afgesproken koopprijs, een waarde van ongeveer € 7.000,00. Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat de verdachte, toen hij op pad ging om wiet te stelen van mensen die volgens hem ‘zwaar in de drugs zitten’, zich niet had bewapend. Het feit dat de verdachte kennelijk tijd heeft gehad met de tas wiet in zijn hand onder het toeziend oog van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar beneden te rennen, de deur uit te rennen en die vervolgens achter zich op slot te doen, past voorts beter bij het scenario waarin de verdachte voorafgaand aan zijn vlucht [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder dreiging met een wapen heeft gedwongen op de grond te gaan liggen, dan bij het scenario dat zij toen – op enkele meters afstand van de trap waarlangs de verdachte is gevlucht – samen een weegschaal aan het pakken waren.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de verdachte op 28 juli 2017 uit de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] een hoeveelheid drugs heeft gestolen en dat hij die diefstal heeft voorbereid en heeft gemakkelijk gemaakt door de aangevers te bedreigen met een wapen. Anders dan de verdediging acht het hof niet noodzakelijk dat in de bewezenverklaring tot uiting komt welk goed de verdachte precies heeft weggenomen. Met de bewezenverklaring van het wegnemen van ‘enig goed’ wordt de tenlastelegging niet zodanig geweld aangedaan dat de grondslag daarvan wordt verlaten.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 28 juli 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, naar de woning van die [slachtoffer 1] is toegegaan en dat hij in die woning een vuurwapen heeft gepakt en heeft doorgeladen en op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 4] heeft gericht en tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heeft gezegd/geschreeuwd: "Plat, plat", en "Ga op je buik liggen" en "Geef, geef of ik schiet".
2.
hij op 14 november 2017 te Rotterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Bernardelli, kaliber 7,65 Browning, en munitie van categorie III, te weten 7 patronen, merk S&B, kaliber 7,65 br, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een gewapende woningoverval gepleegd. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemen daarvoor als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van drie jaar. In strafverzwarende zin weegt het hof mee dat in de woning twee jonge kinderen aanwezig waren.
Het staat buiten kijf dat een gewapende woningoverval een grove inbreuk vormt op de privésfeer van de slachtoffers en dat de gevolgen daarvan bovendien niet louter in materiële schade kunnen worden uitgedrukt. Bewijs daarvan in de onderhavige zaak kan worden gevonden in de verklaringen van de benadeelde partijen die zijn opgenomen in de schadeformulieren en waaruit blijkt dat zij zich het gebeurde zeer hebben aangetrokken en nog elke dag de psychische gevolgen ervan ervaren. Dat de buit wiet betrof, doet daar niet aan af.
Bij het bepalen van de straf weegt het hof uiteraard ook mee dat de verdachte bij zijn aanhouding een geladen vuurwapen droeg.
In het nadeel van de verdachte slaat het hof bovendien acht op een hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 juni 2019 waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een overtreding van de Wet Wapens en Munitie.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van vier jaren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank op dit punt bevestigt.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank op dit punt bevestigt.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 32.767,00, bestaande uit € 27.767,00 aan materiële en € 5.000 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank op dit punt bevestigt.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK Zaktelefoon SAMSUNG 5484377.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 juli 2017.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 juli 2017.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 juli 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J. Piena en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2019.
Mr. A.D.R.M. Boumans en mr. M.J. Dubelaar zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]