ECLI:NL:GHAMS:2019:2357
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang op grond van artikel 577c Sv
Op 16 mei 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang, ingediend door het openbaar ministerie. De vordering was gebaseerd op artikel 577c, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en had betrekking op een veroordeelde die een openstaand bedrag van € 15.207,41 nog niet had betaald. De advocaat-generaal had de vordering ingediend op 20 februari 2019, maar het hof constateerde dat de veroordeelde in de periode van 7 december 2018 tot 4 mei 2019 rechtens zijn vrijheid was ontnomen. Dit leidde tot de conclusie dat de veroordeelde niet 'onvindbaar' kon zijn geweest voor het openbaar ministerie, zoals in de motivering van de vordering werd gesteld.
Tijdens de behandeling in raadkamer verklaarde de veroordeelde dat hij, nu hij was vrijgelaten, bereid was om een nieuwe betalingsregeling te treffen om de aflossing van het openstaande bedrag te hervatten. Het hof oordeelde dat er onder deze omstandigheden niet kon worden aangenomen dat de veroordeelde onwillig was tot betaling. Daarom werd de vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang afgewezen. De beschikking werd uitgesproken in het openbaar en ondertekend door de leden van de meervoudige raadkamer, met uitzondering van de voorzitter.