ECLI:NL:GHAMS:2019:2354

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
23-000080-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepbezit en -teelt onder de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in een pand in Amsterdam. De tenlastelegging betrof het aanwezig hebben van ongeveer 63 hennepplanten in de periode van 1 februari 2013 tot en met 11 juni 2013. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander opzettelijk deze hennepplanten aanwezig heeft gehad, wat in strijd is met artikel 3 onder C van de Opiumwet.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. De verdachte had de hennepkwekerij in de kelder van een winkelpand geïnstalleerd, wat gevaar voor de volksgezondheid met zich meebracht, vooral omdat de kwekerij ontdekt werd tijdens een brand.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur, maar het hof heeft in hoger beroep een geldboete van € 500 opgelegd, die voorwaardelijk is, en 10 dagen hechtenis. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de geldboete. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000080-18
datum uitspraak: 29 mei 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-706462-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 mei 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 februari 2013 tot en met 11 juni 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 63, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 63 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uur, subsidiair 25 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde medeplegen van aanwezig hebben van hennep zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uur subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft in de kelder van een winkelpand 63 hennepplanten aanwezig gehad. Niet alleen vormt het gebruik van hennep in grote hoeveelheden een gevaar voor de volksgezondheid, maar de verdachte heeft gevaarzettend gehandeld door de wijze waarop hij de hennepkwekerij heeft geïnstalleerd, getuige het feit dat de hennepkwekerij is ontdekt toen hulpverleners ter plaatse waren om de daar ontstane brand te blussen. Dit neemt het hof de verdachte kwalijk.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Voor het onderhavige feit is in beginsel een geldboete van € 500 op zijn plaats. Gelet op voornoemde overschrijding zal het hof deze boete geheel voorwaardelijk opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. P.C. Römer en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 mei 2019.
Mr. J.W.H.G. Loyson en mr. P.C. Römer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]