ECLI:NL:GHAMS:2019:2348

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
23-001464-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van heroïne met betrekking tot bewijs en betrokkenheid verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 13 april 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was betrokken bij de invoer van heroïne. Het hof heeft het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was veroordeeld voor zijn rol in de smokkel van drugs. Tijdens de zitting op 12 april 2019 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte slechts een ticket en hotel had geboekt voor een smokkelaar en geen verdere betrokkenheid had bij de drugshandel. De verdediging voerde aan dat de verdachte enkel medische bijstand verleende aan de smokkelaar en dat zijn woorden tijdens de observatie niet betrekking hadden op de drugs.

Het hof heeft het bewijsverweer van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de invoer van de heroïne. Het hof baseerde zich op verklaringen van de smokkelaar en waarnemingen van verbalisanten, die stelden dat de verdachte vroeg of de smokkelaar 'het' binnen had. Het hof oordeelde dat de context van deze vraag en andere bewijsmiddelen, zoals whatsapp-berichten, voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vulde de bewijsmotivering aan, waarbij het de rol van de verdachte in de smokkel als medepleger vaststelde. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van bewijs in drugszaken en de rol van de verdachte in de criminele activiteiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001464-18
datum uitspraak: 26 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de rechtbank Noord-Holland van 13 april 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15-256371-17 en 15-038834-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
van12 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de bewijsmotivering en de bewijsmiddelen waarop die motivering rust, op de hierna omschreven wijze zal aanvullen.

Aanvullende bewijsmotivering

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging in de zaak met parketnummer van eerste aanleg 15-256371-17 ten aanzien van het primaire feit vrijspraak van het ten laste gelegde medeplegen bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte slechts een ticket en een hotel heeft geboekt voor smokkelaar [naam] en dat hij hem heeft opgewacht bij het busstation Amsterdam Bijlmer-Arena. Van een verdergaande betrokkenheid van de verdachte geeft het dossier geen blijk, zo luidt de stelling van de verdediging. Weliswaar is de verdachte op verzoek van ‘KK’ naar de hotelkamer van [naam] in het A&O hotel gegaan, maar slechts om voornoemde [naam] medische bijstand te verlenen en niet – zoals van de zijde van het openbaar ministerie is betoogd – om de door [naam] vervoerde drugs in ontvangst te nemen of zelfs maar te controleren. De woorden die de verdachte blijkens het proces-verbaal van observeren 19 december 2017 heeft gesproken, te weten: ‘Can you open it, can I see?’, hadden slechts betrekking op het door [naam] aangegeven letsel aan diens been waaromheen hij een handdoek had gebonden.
Oordeel van het hof
Het hof verwerpt het bewijsverweer en overweegt daartoe het volgende. Op 30 januari 2019 heeft [naam] bij de raadsheer-commissaris verklaard over de toedracht in de kamer van het A&O hotel. Hij heeft verklaard dat de verdachte de kamer binnenkwam en hem ([naam]) vroeg of hij ‘het’ binnen had. Volgens [naam] heeft de verdachte letterlijk de woorden: ‘Do you have inside?’ gesproken. Dat die woorden geen betrekking hebben gehad op het been van [naam] (waar een handdoek om heen zat) maar op zijn bagage, leidt het hof af uit het gerelateerde in het proces-verbaal van observeren 19 december 2017 voor zover inhoudende dat verbalisant [verbalisant 1] zag hoe de verdachte de trekstang van de paarse rolkoffer beetpakte met zijn linkerhand, en vroeg: ‘Can I see?’. Uit het voorgaande leidt het hof af dat de door de verbalisanten en [naam] gehoorde woorden betrekking hadden op de heroïne houdende bagage van laatstgenoemde. Weliswaar heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ontkend naar de paarse rolkoffer te hebben gereikt, maar aan deze ontkenning gaat het hof, in aanmerking genomen de waarneming door voornoemde verbalisant en de overige bewijsmiddelen, voorbij. Het hof merkt in dit verband op dat de verdachte (desgevraagd, ter zitting) heeft verklaard de Engelse taal voldoende machtig te zijn, mede omdat het Engels in zijn geboorteland Nigeria de ‘eerste taal’ is. Het hof merkt voorts op dat verdachte (desgevraagd, ter zitting) heeft verklaard geen arts te zijn en evenmin een andere medische achtergrond lijkt te hebben.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat indien het hof aanneemt dat de verdachte op de hotelkamer heeft gevraagd de drugs te zien, dit slechts redengevend is voor het niet
ten laste gelegde
aanwezig hebbenvan de drugs, niet van de (verlengde)
invoerdaarvan.
Echter, het hof beschouwt het feit dat de verdachte heeft gevraagd de drugs te zien als slechts één van
de omstandigheden die tezamen (en in onderling verband gezien) het bewijs voor het ten laste gelegde medeplegen van invoer vormen. Het hof betrekt tevens in zijn bewijsvoering de inhoud van het whatsappgesprek tussen de verdachte en ‘[naam 2]’, zoals gerelateerd in het proces-verbaal voorlopige analyse telecom van 28 december 2017. In eerste aanleg heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat verdachte de telefoon waarmee de appgesprekken zijn gewisseld, eerst kort voor binnenkomst in de hotelkamer in bezit heeft gekregen en dat verdachte bedoelde appgesprekken niet heeft gevoerd. Op 11 september 2018 heeft de verdachte echter bij de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) verklaard dat hij de onder hem in beslag genomen Huawei telefoon waarop het betreffende whatsappgesprek is aangetroffen, al maanden in zijn bezit had. Het hof gaat er dan ook van uit dat het de verdachte was die heeft deelgenomen aan voornoemd gesprek met [naam 2] en uit dat gesprek blijkt niet van een dienstbare of ondergeschikte rol van de verdachte jegens [naam 2]. Zo stelt [naam 2] de verdachte voor – zo begrijpt het hof – dat de verdachte bij de volgende transactie zijn eigen deel erin doet. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat zij het verhoor van de verdachte bij de KMar op 11 september 2018 net op het moment dat werd gevraagd naar de Huawei telefoon onderbrak – na welke onderbreking de verdachte zich wederom op zijn zwijgrecht beriep – omdat de vragen niet relevant waren voor het tenlastegelegde, maar het hof kan dit betoog niet volgen nu voornoemd whatsappgesprek wel degelijk redengevend is voor het bewijs van het ten laste gelegde medeplegen van de (verlengde) invoer. Ter zitting heeft de verdachte (gevraagd naar bedoelde telefoon) dienaangaande volhard in zijn beroep op zijn zwijgrecht.

Aanvullende bewijsmiddelen

Een proces-verbaal van 30 januari 2019, opgemaakt door mr. G.M. Boekhoudt,
raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
30 januari 2019 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [naam]:
Ik ben naar de hotelkamer gegaan en kort daarna is de politie ook naar de kamer gekomen.
De politie heeft met mijn telefoon whatsappberichten gestuurd naar [verdachte]. Die berichten hielden in dat ik onder de douche stond en dat ik mijn enkel had bezeerd. De bedoeling was dat [verdachte] daadwerkelijk naar mijn hotelkamer zou komen. De politie zei tegen mij dat ik moest improviseren en mank moest lopen om het echt te doen lijken. Daarna klopte [verdachte] aan mijn hotelkamerdeur. Ik deed open. [verdachte] vroeg aan mij of ik ‘het’ in de bagage had. Toen kwam de politie binnen en is [verdachte] aangehouden. Ze stonden eerst achter een soort muurtje/wandje in mijn hotelkamer. Toen [verdachte] mijn hotelkamer binnenkwam vroeg hij of ik ‘het’ binnen had. Hij vroeg: ‘Do you have inside?’. Ik herinner mij niet dat [verdachte] aan mij gevraagd heeft hoe het met mijn enkel ging.
Een proces-verbaal met nummer SENIOR-114 van 11 september 2018, in de wettelijke vorm
opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
11 september 2018 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
De Huawei telefoon is van mij. Ik heb de telefoon al maanden in mijn bezit.
Een proces-verbaal met nummer Senior-02 van 28 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pagina’s 70 t/m 79.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als waarneming van verbalisant:
Onder verdachte Omeh werden tijdens zijn aanhouding twee GSM-toestellen aangetroffen, welke
in beslag zijn genomen. In het GSM-toestel van het merk Huawei wordt een whatsappgesprek aangetroffen met een contactpersoon genaamd [naam 2] [telefoonnummer].
18 december 2017
[naam 2]: 22:20 You can add your own thing in next business if can get someone sooner.
Omeh: 22:20 But I told him that we will market am.
[naam 2]: 22:21 I know that’s why I explained it to you before now.
Omeh: 22:21 People dey.
That one no be problem.
[naam 2]: 22:21 Yes you can send them even tomorrow.
And put your own part if you want.
Omeh: 22:21 As we no put anything I don’t know how he will react.
22:22 I will discuss with him.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. S. Clement en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 26 april 2019.
Mr. A.M. van Amsterdam en mr. S. Clement zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]