Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Aanvullende bewijsmotivering
aanwezig hebbenvan de drugs, niet van de (verlengde)
invoerdaarvan.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 13 april 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was betrokken bij de invoer van heroïne. Het hof heeft het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was veroordeeld voor zijn rol in de smokkel van drugs. Tijdens de zitting op 12 april 2019 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte slechts een ticket en hotel had geboekt voor een smokkelaar en geen verdere betrokkenheid had bij de drugshandel. De verdediging voerde aan dat de verdachte enkel medische bijstand verleende aan de smokkelaar en dat zijn woorden tijdens de observatie niet betrekking hadden op de drugs.
Het hof heeft het bewijsverweer van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de invoer van de heroïne. Het hof baseerde zich op verklaringen van de smokkelaar en waarnemingen van verbalisanten, die stelden dat de verdachte vroeg of de smokkelaar 'het' binnen had. Het hof oordeelde dat de context van deze vraag en andere bewijsmiddelen, zoals whatsapp-berichten, voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vulde de bewijsmotivering aan, waarbij het de rol van de verdachte in de smokkel als medepleger vaststelde. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van bewijs in drugszaken en de rol van de verdachte in de criminele activiteiten.