In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem, dat op 20 april 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1979, was aangeklaagd voor het aanbieden van taxidiensten op de luchthaven Schiphol, terwijl hij niet de bestuurder was van het voertuig waarmee de taxidienst werd uitgevoerd. Dit gebeurde op 11 november 2016 op het Jan Dellaertplein, een gebied waar een verbod geldt voor het aanbieden van taxidiensten door anderen dan de bestuurder. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan taxironselen. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was, maar het hof oordeelde dat de waarnemingen van de verbalisant voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte had geen alternatieve verklaringen voor zijn gedrag gegeven en had eerder al soortgelijke overtredingen begaan.
De straf die door de kantonrechter was opgelegd, een geldboete van €150, werd door het hof verhoogd naar €1.500, waarvan €1.000 voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact van de veroordeling op zijn financiële situatie. De verdachte werd ook in de gelegenheid gesteld om de boete in termijnen te betalen. Het hof concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak niet was overschreden, en dat de verdachte strafbaar was voor het bewezenverklaarde feit, dat in strijd was met de Algemene Plaatselijke Verordening Haarlemmermeer 2016.