ECLI:NL:GHAMS:2019:2338

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
23-001490-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor taxironselen op luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1979, werd beschuldigd van taxironselen op de luchthaven Schiphol op 9 september 2016. De tenlastelegging hield in dat de verdachte taxidiensten aanbood in een gebied waar dit verboden was, zonder dat hij de bestuurder van het voertuig was. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat het tot een andere beslissing kwam. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging en dat de verbalisant zich mogelijk had vergist. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, gebaseerd op de waarnemingen van de verbalisant en de bijgevoegde bewijsstukken. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.500, waarvan € 750 voorwaardelijk, en mocht de boete in termijnen betalen. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de gevolgen van de veroordeling voor zijn financiële situatie. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de artikelen van de Algemene Plaatselijke Verordening Haarlemmermeer 2016 en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001490-17
datum uitspraak: 18 februari 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem van 20 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-241402-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2018, 10 juli 2018, 9 oktober 2018, 2 november 2018 en 4 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op om omstreeks 9 september 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, op de luchthaven Schiphol in een aangewezen gebied (te weten het Jan Dellaertplein) waar een verbod geldt op het aanbieden van taxidiensten door anderen dan de bestuurder van het voertuig waarmee de beoogde taxidienst uitgevoerd wordt, taxidiensten heeft aangeboden terwijl hij niet de bestuurder was van het voertuig waarmee de beoogde taxidienst uitgevoerd zou worden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de kantonrechter.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
Verzoek tot voeging stukken
Ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2019 heeft de verdediging – ten aanzien van alle zaken tegen de verdachte die op die dag zijn behandeld – het verzoek gedaan de getuigenverklaring die verbalisant [verbalisant 1] tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd op 2 oktober 2017 in de zaak tegen [medeverdachte] te voegen in de dossiers van de verdachte. Reden daarvoor zou zijn gelegen in het feit dat de verklaring inzicht geeft in de gebrekkigheid van de opleiding tot bijzonder opsporingsambtenaar (hierna: BOA). Zo noteren BOA’s niet altijd de gegevens van de getuigen die ze horen – waardoor aan de verdediging de mogelijkheid wordt ontnomen die getuigen zelf te bevragen – en verzorgen ze zelf de vertaling van verklaringen die in andere talen dan het Nederlands zijn afgelegd.
Ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van de onderhavige strafzaak heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat immers op de bij het proces-verbaal staandehouding d.d. 9 september 2016 gevoegde kaartje niet is aangegeven waar de verbalisant de overtreding heeft geconstateerd en dus niet kan worden vastgesteld of de overtreding plaatsvond binnen het gebied waar ingevolge het Aanwijzingsbesluit [1] geen taxidiensten mogen worden aangeboden. Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat, nu de verbalisant de verdachte in de tijd tussen de constatering van de overtreding en de staandehouding van de verdachte even uit het oog is geraakt, niet meer kan worden vastgesteld dat de verdachte de dader is. Immers is de verdachte van Marokkaanse afkomst en is het goed mogelijk dat de verbalisant de verdachte heeft aangezien voor de taxironselaar van Marokkaanse afkomst bij wie zij even daarvoor de overtreding had geconstateerd. Dit geldt temeer nu de mensen die op Schiphol taxidiensten leveren allen dezelfde soort kleding dragen.
Oordeel van het hof
Verzoek tot voeging stukken
Het verzoek tot het voegen van de getuigenverklaring van verbalisant [verbalisant 1] wordt afgewezen, nu de verdediging de verklaring lijkt te willen gebruiken om gebreken aan te tonen in de opleiding en werkwijze van BOA’s voor zover het gaat om het afnemen van getuigenverklaringen, en in deze zaak geen getuigen zijn gehoord. Het hof acht de voeging van voornoemde verklaring in het onderhavige strafdossier daarom niet noodzakelijk.
Ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van het bewijs overweegt het hof als volgt. Uit het proces-verbaal staandehouding van 9 september 2016 en de bijlage blijkt dat de verbalisant [verbalisant 2] om 7:30 uur heeft waargenomen dat de verdachte – een haar ambtshalve bekende taxironselaar – passanten aansprak, waarna de verdachte met deze passanten wegliep in de richting van Schiphol Boulevard. Daar zijn de passanten ingestapt in een witte Ford Transit met blauwe kentekenplaten. De verdachte heeft plaatsgenomen naast de bestuurder van voornoemde Ford Transit. De door de verbalisant beschreven gedragingen van de verdachte duiden naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm op taxironselen. Dat het feit binnen het verbodsgebied gepleegd is, constateert het hof op basis van het kaartje dat als bijlage bij voornoemd proces-verbaal is gevoegd, waarop de verbalisant met een zwart rondje en een zwarte pijl de plaats van de constatering heeft gemarkeerd. Deze plaats valt binnen het verbodsgebied. Voor zover de verdediging niet in staat is geweest de genoemde markering te achterhalen, verwijst het hof naar de linker bovenkant van het kaartje. Ten aanzien van het door de verdediging gevoerde verweer dat de verbalisant zich mogelijk heeft vergist toen hij de verdachte om 7:40 uur staande hield, acht het hof dit niet aannemelijk, nu hij ervanuit gaat dat de BOA’s die op Schiphol onderhavige werkzaamheden verrichten in voldoende mate beschikken over de vereiste kennis, ervaring en lokale bekendheid op basis waarvan zij waarnemen en hun bevindingen dienen te verbaliseren. Aldus moet een BOA ook geacht worden in staat te zijn personen te herkennen van wie bekend is dat zij op Schiphol taxidiensten leveren, ongeacht hun afkomst.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 september 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, op de luchthaven Schiphol in een aangewezen gebied waar een verbod geldt op het aanbieden van taxidiensten door anderen dan de bestuurder van het voertuig waarmee de beoogde taxidienst uitgevoerd wordt, taxidiensten heeft aangeboden terwijl hij niet de bestuurder was van het voertuig waarmee de beoogde taxidienst uitgevoerd zou worden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bij artikel 5:14E lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Haarlemmermeer 2016 bepaalde.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 150 subsidiair 3 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.500 subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan € 1.000 subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Ter terechtzitting van 4 februari 2019 heeft de verdediging ten aanzien van de strafmaat bepleit dat een (veel) lagere geldboete zou moeten worden opgelegd dan door de advocaat-generaal is gevorderd. De verdediging heeft zich daarbij beroepen op het afnemende strafnut gelet op de periode die is verstreken sinds de pleegdatum, het gebrek aan draagkracht van de verdachte nu zijn taxibedrijf bijna failliet is en de vergaande consequenties die de veroordeling van de verdachte ook voor het overige zullen hebben, zoals het verlies van zijn baan en daarmee zijn broodwinning. Bovendien heeft de verdediging aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit niet of niet geheel is te wijten aan verzoeken die de verdediging in de loop van het proces heeft gedaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanbieden van taxidiensten in een door de burgemeester aangewezen verbodsgebied. Door zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de ernstige ordeverstoringen die door aanbieders van taxidiensten op en rondom Schiphol, door het op intimiderende en/of agressieve wijze aanbieden van deze diensten aan passanten, worden veroorzaakt. Daarnaast worden de taxichauffeurs die artikel 5:14E van de Algemene Plaatselijke Verordening Haarlemmermeer 2016 wel in acht nemen door het gedrag van de verdachte financieel benadeeld. Daarbij komt dat de verdachte – blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 januari 2019 – recidivist is op het gebied van taxironselen en dat het hof bovendien op 18 februari 2019 arrest wijst in nogmaals een veelvoud van zaken tegen de verdachte die allen het taxironselen betreffen. Daaruit leidt het hof af dat de verdachte zich kennelijk niet wenst te conformeren aan de geldende regelgeving. Dit neemt het hof hem zeer kwalijk.
Alles afwegende acht het hof in beginsel een geldboete van € 1.500 waarvan € 750 voorwaardelijk passend en geboden. Echter, het hof zal rekening houden met het feit dat de verdachte in een veelvoud van zaken, die allen dezelfde problematiek betreffen, wordt veroordeeld en bestraft. Tevens rekening houdend met de draagkracht van de verdachte, zal het hof aansluiting zoeken bij de vordering van het openbaar ministerie en in de onderhavige zaak een groter gedeelte van de geldboete voorwaardelijk opleggen. Ook ziet het hof in de financiële positie van de verdachte aanleiding toe te staan dat de boete in termijnen wordt voldaan. Tot slot constateert het hof – anders dan door de verdediging is bepleit – dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in de onderhavige zaak noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep, is overschreden nu het feit is gepleegd en de verdachte is gehoord op 9 september 2016, de kantonrechter op 20 april 2017 vonnis heeft gewezen en het hof op 18 februari 2019 arrest wijst. Uitgaande van een tijdsverloop van twee jaren per rechterlijke instantie blijft de berechting van deze zaak ruim binnen de redelijke termijn.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 5:14E en 6:1 van Algemene Plaatselijke Verordening Haarlemmermeer 2016 en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 2 (twee) termijnen van 1 maand, elke termijn groot € 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. A.P.M. van Rijn en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 februari 2019.
mr. J.D.L. Nuis en mr. R.P. den Otter zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]

Voetnoten

1.Nota van de Burgemeester: Aanwijzing verbodsgebied aanbieden taxidiensten Schiphol op basis van artikel 5:14 E Algemene Plaatselijke Verordening Haarlemmermeer 2016 en het Besluit aanwijzing verbodsgebied aanbieden taxidiensten Schiphol en de kaart van het gebied.