ECLI:NL:GHAMS:2019:2336
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake taxidiensten op Schiphol
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem, dat op 20 april 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1979, was aangeklaagd voor het aanbieden van taxidiensten zonder vergunning op de luchthaven Schiphol, specifiek in een openbaar toegankelijk gebouw, Schiphol-Plaza, op 18 augustus 2016. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd op verschillende data, waaronder 17 april 2018 en 10 juli 2018, en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging.
De advocaat-generaal vorderde een geldboete van € 1.500, met een voorwaardelijke straf van € 1.000 en een proeftijd van 2 jaar. Echter, het hof oordeelde dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen was. Het hof baseerde deze beslissing op het proces-verbaal van staandehouding en getuigenverklaringen, maar concludeerde dat de gedragingen van de verdachte onvoldoende bewijs boden voor de beschuldiging. Het hof heeft daarom het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de rechten van de verdediging, waarbij het hof de mogelijkheid om getuigen te ondervragen als cruciaal beschouwt voor een eerlijke rechtsgang. De beslissing van het hof is genomen door een meervoudige strafkamer, waarbij de rechters J.D.L. Nuis, A.P.M. van Rijn en R.P. den Otter betrokken waren, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 18 februari 2019.