In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1973, was aangeklaagd voor het aanbieden van taxidiensten op de luchthaven Schiphol zonder de vereiste vergunning, zoals voorgeschreven door de Wet personenvervoer 2000. De tenlastelegging betrof een incident op 7 juli 2016, waarbij de verdachte taxidiensten aanbood in een openbaar toegankelijk gebouw, de Terminal, waar dit verboden was. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit enkel een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis.
Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte in strijd met de regelgeving handelde door taxidiensten aan te bieden in een verbodsgebied. Het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof legde een geldboete op van € 1.500, met een voorwaardelijk deel van € 750, en bepaalde dat de boete in termijnen mocht worden voldaan. Het hof overwoog dat de verdachte bijdroeg aan ernstige ordeverstoringen op Schiphol en dat zijn handelen ook de legale taxichauffeurs benadeelde.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 5:14E en 6:1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Haarlemmermeer 2016 en diverse artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de geldboete vastgesteld op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, en heeft de verdachte de mogelijkheid geboden om de boete in termijnen te betalen.