ECLI:NL:GHAMS:2019:232
Gerechtshof Amsterdam
- Tussenbeschikking
- Rechtspraak.nl
Incidenteel verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking inzake beslagvrije voet
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een incidenteel verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de kantonrechter. De zaak betreft een verzoek van de geïntimeerden, die beiden AOW- en pensioenuitkeringen ontvangen, om een beslagvrije voet vast te stellen na een eerder verstekvonnis waarbij zij waren veroordeeld tot betaling aan de appellanten. De kantonrechter had in zijn beschikking van 19 juli 2018 een beslagvrije voet vastgesteld, maar deze niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De appellanten hebben hiertegen verweer gevoerd, stellende dat de belangen van de geïntimeerden niet zwaarder wegen dan hun eigen belangen bij voortzetting van de executie zonder beslagvrije voet. Het hof heeft echter geoordeeld dat de financiële noodtoestand van de geïntimeerden, die zonder de AOW- en pensioenuitkeringen niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien, zwaarder weegt dan de belangen van de appellanten. Het hof heeft daarom het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad toegewezen, met de beslissing dat de proceskosten in het incident worden aangehouden tot de eindbeschikking in de hoofdzaak. De zaak zal verder worden behandeld in de hoofdzaak, waarvoor een datum voor de mondelinge behandeling moet worden bepaald.