ECLI:NL:GHAMS:2019:231

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
200.250.291/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake handelsnaaminbreuk en wanprestatie tussen CVmaker B.V. en Resumedia B.V.

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen CVmaker B.V. en Resumedia B.V. CVmaker B.V. en twee appellanten, die als programmeurs voor Resumedia B.V. hebben gewerkt, zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Dit vonnis, gewezen op 19 oktober 2018 en hersteld op 2 november 2018, kende vorderingen van Resumedia B.V. toe die gebaseerd waren op wanprestatie en onrechtmatige daad, terwijl de vorderingen op basis van handelsnaaminbreuk werden afgewezen. De zaak draait om de vraag of CVmaker B.V. inbreuk maakt op de handelsnaam van Resumedia B.V. en of er sprake is van een schending van een geheimhoudings- en non-concurrentiebeding.

De appellanten hebben in hun memorie van antwoord en andere processtukken hun grieven uiteengezet en een incidentele vordering tot schorsing van de executie van het vonnis ingediend. Het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2019, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het hof oordeelt dat er onvoldoende grond is voor schorsing van de executie van het vonnis, omdat de vorderingen van CVmaker B.V. niet op een juridische misslag berusten en er geen sprake is van misbruik van recht. De beslissing van het hof houdt in dat de incidentele vordering van CVmaker B.V. wordt afgewezen en dat de proceskostenveroordeling in het incident wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de rol van 12 maart 2019 voor arrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.250.291/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/651488 / KG ZA 18-787
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 januari 2019
inzake

1.CVMAKER B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
[appellant sub 2],
wonend te [woonplaats 1] ,
3.
[appellant sub 3],
wonend te [woonplaats 2] ,
appellanten in principaal appel in de hoofdzaak,
geïntimeerden in incidenteel appel in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. D. van Eek te Amsterdam,
tegen

1.RESUMEDIA B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats 3] ,
geïntimeerden in principaal appel in de hoofdzaak,
appellanten in incidenteel appel in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. J. Becker te Arnhem.
Eisers in het incident worden hierna afzonderlijk CVmaker, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en gezamenlijk CVmaker c.s. genoemd, terwijl verweerders in het incident afzonderlijk als Resumedia en [geïntimeerde sub 2] en gezamenlijk als Resumedia c.s. worden aangeduid.

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 15 november 2018 zijn CVmaker c.s. in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2018, zoals hersteld bij vonnis van 2 november 2018, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer in kort geding gewezen tussen Resumedia c.s. als eisers en CVmaker c.s. als gedaagden. De dagvaarding bevat de grieven alsmede een incidentele vordering tot schorsing van de executie ex artikel 351 Rv.
CVmaker c.s. hebben vervolgens in zowel het incident als de hoofdzaak geconcludeerd overeenkomstig de eis als vervat in voornoemde dagvaarding en producties in het geding gebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord in het incident (ex art. 351 Rv), tevens memorie van antwoord in de hoofdzaak, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende akte vermeerdering eis en overlegging producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel tevens houdende akte vermeerdering eis en overlegging producties tevens voorwaardelijke akte vermeerdering eis tevens akte reactie vermeerdering eis.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 januari 2019 doen bepleiten, CVmaker c.s. door mr. M.J. Odink, advocaat te Amsterdam, en Resumedia c.s. door hun voornoemde advocaat alsmede mr. J. Lubbers, advocaat te Arnhem, aan de hand van pleitnotities die daarbij in het geding zijn gebracht. Bij deze gelegenheid zijn van de zijde van Resumedia c.s. nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is in zowel het incident als de hoofdzaak arrest gevraagd.
CVmaker c.s. hebben in het incident geconcludeerd dat het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep op grond van artikel 351 Rv zal schorsen (naar het hof begrijpt:) totdat einduitspraak is gedaan in de hoofdzaak in hoger beroep.
Resumedia c.s. hebben in het incident geconcludeerd dat het hof CVmaker c.s. niet ontvankelijk zal verklaren in hun vordering althans hun vordering zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Het gaat in deze zaak, kort gezegd en voor zover in het onderhavige incident van belang, om het volgende.
( i) Resumedia (althans haar rechtsvoorgangster), waarvan [geïntimeerde sub 2] (middellijk) bestuurder en enig aandeelhouder is, exploiteert sinds 2011 de website ‘ www.cvwizard.nl ’ en sinds 2014 de website ‘www.cv.nl ’. Op deze nagenoeg identieke websites worden bepaalde diensten aangeboden om solliciteren gemakkelijker te maken.
(ii) [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben als programmeurs gewerkt voor Resumedia c.s.
(iii) [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben in eigen beheer de website ‘ www.cvmaker.nl ’ ontwikkeld waarvoor zij de handelsnaam CVmaker voeren.
(iv) In het onderhavige geschil hebben Resumedia c.s. in eerste aanleg, stellende dat CVmaker c.s. inbreuk maken op hun handelsnaam, wanprestatie jegens hen plegen – omdat CVmaker althans [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bij hun werkzaamheden als programmeurs voor Resumedia c.s. jegens dezen gebonden zijn geraakt aan een geheimhoudingsbeding waarin tevens een non-concurrentiebeding ligt besloten dat door hen is overtreden – en onrechtmatig jegens hen handelen, een aantal daarop gebaseerde vorderingen tegen CVmaker c.s. ingesteld.
( v) Bij het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter, kort gezegd, de op wanprestatie en onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen van Resumedia c.s. toegewezen en de vorderingen die waren gebaseerd op handelsnaaminbreuk afgewezen.
2.2.
De vraag waar het in het incident om gaat is of voldoende grond bestaat tot schorsing van de executie van het vonnis waarvan beroep op de voet van artikel 351 Rv.
2.3.
CVmaker c.s. baseren hun vordering tot schorsing hierop, kort samengevat, dat executie door Resumedia c.s. van het vonnis waarvan beroep misbruik van recht oplevert in de zin van artikel 3:13 BW – en Resumedia c.s. derhalve in redelijkheid niet tot uitoefening van de bevoegdheid tot executie van dat vonnis kunnen komen. Allereerst berust het vonnis klaarblijkelijk op een juridische misslag. Voorts kunnen Resumedia c.s., in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen hun belang bij tenuitvoerlegging en het belang van CVmaker c.s. dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot uitoefening van hun bevoegdheid tot executie van het vonnis waarvan beroep komen. Daarbij moet mede in aanmerking worden genomen dat toewijzing van het in het dictum onder 5.7 geformuleerde gebod niet had mogen plaatsvinden, omdat CVmaker c.s. daardoor onevenredig en onredelijk hard worden getroffen, nu het integraal overhandigen van klantgegevens een handeling is met onomkeerbare gevolgen, aldus (nog steeds) CVmaker c.s. Resumedia c.s. hebben hiertegen verweer gevoerd dat hierna bij bespreking van de gronden die CVmaker c.s. aanvoeren voor schorsing van de executie zal worden betrokken.
2.4.
Bij de beoordeling van het onderhavige incident neemt het hof als uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep op de voet van artikel 351 Rv slechts plaats is indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal onder meer aan de orde kunnen zijn indien de executant, mede gelet op de – voor hem kenbare – belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan in het bijzonder sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis wordt ten uitvoer gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven (vgl. HR 22 april 1983, NJ 1984, 145). Hiervan uitgaande oordeelt het hof als volgt.
2.5.
Voor zover CVmaker c.s. hebben gesteld dat klaarblijkelijk sprake is van een juridische misslag in het vonnis waarvan beroep – omdat, kort gezegd, de voorzieningenrechter niet had mogen oordelen dat in het geheimhoudingsbeding tevens een non-concurrentiebeding lag besloten – overweegt het hof dat, om te (kunnen) concluderen dat van een tot schorsing van de executie nopende juridische misslag sprake is, ten minste is vereist dat dit klaarblijkelijk het geval is, dat wil zeggen dat reeds op het eerste gezicht, dus zonder relevant nader feitelijk of juridisch onderzoek, zonder meer duidelijk is dat een juridisch oordeel in een bepaalde rechtsoverweging onjuist is. Daarvan is hier geen sprake, omdat wat CVmaker c.s. ter adstructie van deze stelling hebben aangevoerd een uitvoerig juridisch inhoudelijk betoog betreft – waarmee dus op zichzelf al niet aan genoemd vereiste wordt voldaan – en, voorts, de desbetreffende stellingen door Resumedia c.s. gemotiveerd zijn betwist en het geschil in de hoofdzaak betreffen, zodat nader onderzoek daaromtrent ertoe zou leiden dat het hof buiten de grenzen van het executiegeschil treedt. Een executiegeschil mag immers geen verkapt appel vormen.
2.6.
Voor zover CVmaker c.s. hebben aangevoerd dat tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep misbruik van recht oplevert op grond van het zogenoemde onevenredigheids- of willekeurcriterium als geformuleerd in artikel 3:13 lid 2 (slot) BW en in hun stellingen besloten ligt dat het daarbij (enkel) om een afweging van belangen tussen beide partijen gaat, miskennen zij dat toepassing van dit criterium meebrengt dat alleen bij een extreme wanverhouding tussen de belangen van de geëxecuteerde en die van de executant tot misbruik kan worden geconcludeerd, en hebben zij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om tot die conclusie te (kunnen) komen. Hun in dit verband geponeerde stelling dat toewijzing van het in het dictum onder 5.7 geformuleerde gebod niet had mogen plaatsvinden, omdat CVmaker c.s. daardoor onevenredig en onredelijk hard worden getroffen, nu het integraal overhandigen van klantgegevens een handeling is met onomkeerbare gevolgen, maakt dit niet anders. Met deze stelling willen zij immers kennelijk betogen dat de voorzieningenrechter, door het bedoelde gebod toe te wijzen, een juridische misslag heeft begaan, voor welk oordeel echter, gelet op het onder 2.5 geformuleerde criterium, geen grond bestaat, nu de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.28 van zijn vonnis heeft geconcludeerd dat onder meer de onder XIV genoemde vordering van Resumedia c.s. “dus” toewijsbaar is, welk oordeel kennelijk is gegrond op de rechtsoverwegingen 4.8 tot en met 4.20 (met name 4.14). Daar komt nog bij dat het feit dat het integraal overhandigen van klantgegevens een handeling is met onomkeerbare gevolgen, op zichzelf niet maakt dat een vordering tot het geven van een bevel daartoe niet zou mogen worden toegewezen. Voor zover zij in dit verband hebben bedoeld te betogen dat door het geven van dit bevel door de voorzieningenrechter voor hen een noodtoestand is ontstaan als bedoeld in het onder 2.4 geformuleerde criterium, miskennen zij dat voor een geslaagd beroep op deze (sub)grond voor schorsing van de executie is vereist dat
nahet vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan. Het feit dat het integraal overhandigen van klantgegevens een handeling is met onomkeerbare gevolgen, is geen feit dat na het vonnis is voorgevallen of aan het licht is gekomen, maar een feit dat – gegeven de daartoe strekkende vordering van Resumedia c.s. – CVmaker c.s. reeds voorafgaand aan het vonnis bekend was althans kon zijn.
2.7.
De incidentele vordering van CVmaker c.s. ex artikel 351 Rv zal op grond van het voorgaande worden afgewezen en de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling in het incident zal worden aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
2.8.
Het hof zal de zaak naar de rol van 12 maart 2019 verwijzen voor arrest in de hoofdzaak en iedere verdere beslissing aanhouden.

3.De beslissing

Het hof:
in het incident
wijst de incidentele vordering ex artikel 351 Rv van CVmaker c.s. af;
houdt de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling in het incident aan tot de eindbeslissing in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van
12 maart 2019voor arrest;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, D.J. van der Kwaak en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2019.