ECLI:NL:GHAMS:2019:2269

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
23-003141-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding invoer en handel in cocaïne met versluierd taalgebruik in tapgesprekken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1960, was betrokken bij de voorbereiding van de invoer van cocaïne. De zaak kwam aan het licht door tapgesprekken waarin versluierd over drugs werd gesproken. De verdachte lijdt aan diabetes en heeft een periode in coma gelegen, wat het hof in zijn overwegingen meeneemt. Het hof oordeelt dat de verdachte een gevangenisstraf moet krijgen die niet langer is dan de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit om te voorkomen dat hij opnieuw gedetineerd raakt. Het hof legt bijzondere voorwaarden op, zoals het melden bij de reclassering en verblijf in een instelling voor begeleid wonen, om de verdachte te helpen zijn leven op de rit te krijgen en recidive te voorkomen. De verdachte had samen met anderen een grote hoeveelheid snijmiddel en aceton in zijn woning, wat duidt op betrokkenheid bij de drugshandel. Het hof komt tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, en legt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003141-16
datum uitspraak: 27 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 augustus 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-820817-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
ingeschreven op adres: [adres 1],
verblijvende op adres: [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 27 januari 2015 te Amsterdam en/of te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede CA en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit als bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken, en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
- een (grote) hoeveelheid snijmiddel en/of aceton en/of weegschalen en/of maatbekers voorhanden gehad in zijn/hun woning en/of
- ( meermalen) met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of vervoerder(s) en/of chauffeur(s) (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- ( meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar en/of aan/van een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen afspraken gemaakt over de prijs en/of hoeveelheid van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of over de verdeling van winst(en) en/of opbrengst en/of
- ( meermalen) (telefonisch) informatie en/of instructie(s) verstrekt en/of ontvangen ten behoeve van de invoer van en/of de overdracht van een of meer hoeveelheden verdovende middelen;
- ( meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Meer bepaald wordt overwogen dat aan het einde van de laatste zin van de tweede alinea door een kennelijke misslag de woorden “voor te bereiden of te bevorderen” ontbreken. Het hof zal dit verbeterd lezen. Tijdens de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is het feitencomplex ook steeds op die manier aan de verdachte voorgehouden. Bovendien is de tenlastelegging door de rechtbank op dezelfde wijze verbeterd gelezen. De verdachte is daarom niet in zijn belangen geschaad door de verbeterde lezing.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere (ruimere) bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereiding van invoer van cocaïne. Dat de in het dossier weergegeven tapgesprekken over verdovende middelen gaan is gebaseerd op aannames en vermoedens en, als kan worden aangenomen dat de tapgesprekken over verdovende middelen gaan, volgt daaruit niet dat de verdachte de bedoeling heeft gehad de verdovende middelen in te voeren naar Nederland; het dossier bevat alleen maar tapgesprekken zonder objectieve ondersteuning. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte en zijn broer, de medeverdachte [medeverdachte], hebben met elkaar en anderen een reeks aan telefoongesprekken gevoerd waarin werd gesproken over onder meer ‘diamanten’, ‘kleine meisjes’, ‘(gym/sport)schoenen’, ‘Adidas’, ‘originelen’, ‘foto’s, ‘stempels/zegels’, ‘5 kilo kip’, ‘mango’s’, ‘auto’s, ‘bolletjes’ en ‘balletjes’, over ‘blokken’, ‘plakken’, ‘tabletten’ en ‘transparante zakken’ en over cijfers als 28, 29, 30, 31, 32 en ‘drie nul’. Een conclusie die naar het oordeel van het hof voor de hand ligt als de tot het bewijs gebezigde gesprekken in onderlinge samenhang worden bezien, is dat op versluierde wijze over drugs, meer bepaald cocaïne, is gesproken.
Dat op
versluierdewijze over cocaïne werd gesproken, blijkt onder meer uit de verklaring van de verdachte bij zijn derde verhoor. Hij heeft immers, nadat hem als passage uit een tapgesprek werd voorgehouden “Er zijn klachten. Die klote zooi van de kleren is opgedroogd (…). Het wordt minder naarmate het droogt” en hem werd gevraagd wat daarmee werd bedoeld, verklaard: “De cocaïne moet droog worden. Als je het koopt doe je een test, de cocaïne verbrand je in water en als cocaïne dan opdroogt is het goed spul. Als het nat blijft is het slecht. Over de telefoon spreek je natuurlijk niet over cocaïne.” Dat in andere gesprekken vervolgens over hele andere waar dan cocaïne is gesproken, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Zo is in het dossier bijvoorbeeld geen objectief aanknopingspunt, zoals bescheiden waarvan aan de herkomst en betrouwbaarheid in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld, te vinden voor de gedachte dat de verdachte of [medeverdachte] een handel drijft in auto’s, sportkleding of etenswaar. De verklaring van getuige [getuige], inhoudende dat een gesprek met [medeverdachte] over 5 kilo kip daadwerkelijk over kip ging, acht het hof onvoldoende geloofwaardig om als een dergelijk objectief aanknopingspunt te dienen, mede gelet op de genoemde prijs van 150.
Daarnaast is in de woning van [medeverdachte] een hoeveelheid cocaïne aangetroffen evenals het versnijdingsmiddel levamisol en meerdere jerrycans met aceton; van algemene bekendheid is dat aceton gebruikt kan worden om snuifbare cocaïne mee te vervaardigen. In de woning van de verdachte werd eveneens levamisol en een lege jerrycan aceton aangetroffen. Gelet op de gelijksoortigheid van deze goederen en de omstandigheid dat deze zijn aangetroffen in een periode waarin tussen de verdachte en [medeverdachte] op voormelde wijze intensief contact bestond, staat voor het hof buiten redelijke twijfel vast dat die in de woning van de verdachte aangetroffen goederen aan hém toebehoorden en niet, zoals door de raadsman betoogd, aan een huisgenoot of een derde.
Het hof is daarom van oordeel dat opgenoemde conclusie, die al voor de hand lag, de juiste is. Mede daarop gelet kan het niet anders dan dat wanneer er in de tapgesprekken getallen als 28, 29, 30, 31 32 en ‘drie nul’ werden genoemd, de gemiddelde prijs van € 30.000,- voor één kilo cocaïne werd besproken. Deze conclusie vindt bevestiging in het tweede verhoor van de verdachte waarin hij bij het voorhouden van een tapgesprek met deze cijfers onder meer heeft verklaard dat hij weet dat een kilo cocaïne op straat ongeveer € 30.000,- kost.
Dat de verdachte en [medeverdachte] doende zijn geweest de invoer van drugs voor te bereiden leidt het hof af uit een reeks telefoongesprekken waarin - in versluierde taal - wordt gesproken over Colombia, Duitsland en, in het bijzonder, Ecuador, alwaar de verdachte ‘een heleboel materiaal’ heeft, over het in kleding meekomen naar ‘B’, hetgeen beter is voor ‘naar hiertoe’, over een vrouw uit Antwerpen, over een vriend die op een reis gaat die door vrienden van de verdachte gefinancierd zou gaan worden, over een vriend die zou vertrekken en waarvan het beter is dat hij ‘daar’ ook aankomt, over de verdachte die ‘naar beneden’ gaat, omdat hij daar een meneer naartoe gaat sturen, maar geld voor de tickets nodig heeft, over een man die van plan is naar Argentinië en Panama te gaan en die zich afvraagt aan wie hij ‘het’ moet afgeven en de verdachte, die om die reden naar hem, ‘naar beneden’ gaat en met die man afspreekt, over dat ‘hij’ het kan brengen bij ‘de stieren’ en dat dat geen probleem is omdat de vrachtwagenchauffeur volgens [medeverdachte] op alles is voorbereid, en dat de verdachte een adres heeft gekregen ‘bij de stieren’, in Barcelona, en dat het dus daar naartoe moet. Daarbij neemt het hof, gelet op de context van de gesprekken en bij gebrek aan een andere plausibele uitleg, als vaststaand aan dat met ‘bij de stieren’ werd gedoeld op Spanje en met ‘B’ op België. Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat de landen gelegen in Zuid-Amerika bronlanden voor cocaïne zijn van waaruit veelvuldig cocaïne wordt gesmokkeld naar Europa, alsook dat de verdachte telefooncontact heeft gehad met een persoon die gebruik maakte van een Ecuadoraans nummer en dat door hem werd gesproken over (vlieg)tickets en reiskosten. Dat de drugs waarop de hier bedoelde inspanningen van de verdachte waren gericht bestemd waren voor (verder) vervoer (en dus invoer) naar Nederland kan worden afgeleid uit onder andere een telefoongesprek waarin een man bij de verdachte informeert wat ‘het kost’ voor ‘die uit Spanje’ en waarover de verdachte heeft verklaard dat die man naar Amsterdam zou komen om cocaïne te kopen. Verder spreken de verdachte en [medeverdachte] over de opbrengsten, de kosten van de reis en ‘om het eruit te halen’ en wat er vervolgens voor hen overblijft.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen (onder andere tapgesprekken waarin - minder versluierd - wordt gespreken over ‘afnemen’, ‘het verkopen op 31’, ‘het bezichtigen, kopen en meteen meenemen’, ‘het meebrengen’ en ‘naar iemand toegaan’) blijkt verder dat de verdachte met [medeverdachte] voorbereidingen heeft getroffen voor het bewerken, verkopen en vervoeren van cocaïne in Nederland.
Het hof overweegt nog dat voor zover de tot het bewijs gebezigde telefoongesprekken zijn gevoerd vóór aanvang van de tenlastegelegde pleegperiode, deze gebruikt om de gesprekken die in die periode zijn gevoerd in een context te plaatsen en van duiding te voorzien.
Dat gedurende het opsporingsonderzoek geen grote hoeveelheden geld, tickets, paspoorten of grote partijen cocaïne zijn aangetroffen, doet aan het voorgaande niet af. Voor zover de raadsman in de onderdelen 52 en 56 van zijn pleidooi heeft willen betogen dat in een zaak als de onderhavige voor een bewezenverklaring vereist is dat de informatie, voorwerpen en stoffen die de verdachte en [medeverdachte] beschikbaar hadden en die bestemd waren tot het (bewerken, verkopen, vervoeren en) invoeren van cocaïne, daadwerkelijk voor die bestemming zijn aangewend, wordt een eis gesteld die de wet niet kent.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 december 2014 tot en met 27 januari 2015 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit als bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verkopen, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
voor te bereiden of te bevorderen
- zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- anderen getracht te bewegen om die feiten te plegen, mede te plegen, daarbij behulpzaam te zijn en daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en
- voorwerpen en stoffen voorhanden gehad waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers hebben hij verdachte en zijn mededaders, tezamen en in vereniging:
- een grote hoeveelheid
versnijdingsmiddel en aceton en weegschalen en maatbekers voorhanden gehad in hun woning en
- meermalen telefonisch aan elkaar of aan een ander informatie verstrekt en ontvangen en afspraken gemaakt over de prijs en hoeveelheid van verdovende middelen en over de verdeling van winst en opbrengst en
- meermalen telefonisch informatie en instructies verstrekt en ontvangen ten behoeve van de invoer van en/of de overdracht van verdovende middelen;
- meermalen afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en meermalen ontmoetingen gehad en gearrangeerd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van - om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen -
- anderen trachten te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen en daarbij behulpzaam te zijn en daartoe gelegenheid of inlichtingen verschaffen,
- zich of anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen of medeplegen van dat feit te verschaffen, en
- voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

Oordeel van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 107 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden het naleven van een meldplicht bij de reclassering en verblijf in een instelling voor begeleid wonen.
De raadsman heeft bij wijze van strafmaatverweer het hof primair verzocht de verdachte geen langere gevangenisstraf dan het reeds ondergane voorarrest op te leggen, en subsidiair – naast een onvoorwaardelijk strafdeel dat gelijk is aan de duur van het voorarrest – slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf, waaraan al dan niet bijzondere voorwaarden zijn gekoppeld.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van bijna twee maanden samen met anderen, waaronder zijn broer, schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer en het bewerken, het vervoer en de verkoop van cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Door het gebruik van cocaïne wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, variërend van lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit zoals geweldsmisdrijven en misdrijven die een bedreiging inhouden voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. De door de verdachte gepleegde voorbereidingshandelingen zijn noodzakelijk om de daadwerkelijke invoer en verkoop te doen plaatsvinden en de cocaïne daadwerkelijk op de (Nederlandse) ‘markt’ te brengen. De hoge wettelijke strafmaxima die aan de opzettelijke invoer en verkoop van cocaïne zijn verbonden, vormen derhalve een uitvloeisel van het streven van de wetgever om de Nederlandse samenleving hiervan te vrijwaren en ter voorkoming van het ontstaan van een grootschalige binnenlandse markt.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd acht het hof oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf als door de rechtbank is uitgesproken gerechtvaardigd. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is geworden dat de bewezen verklaarde voorbereidingshandelingen verband hebben gehouden met bijzonder grootschalige invoer en handel in harddrugs.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 juni 2019 is hij eerder ter zake van het bezit van harddrugs onherroepelijk veroordeeld. Nu het daarbij, gelet op de opgelegde straf, om een zeer beperkte hoeveelheid zal zijn gegaan en het een veroordeling betreft van lange tijd geleden, zal het hof de verdachte die veroordeling thans niet meer tegenwerpen.
Omtrent de persoonlijke situatie van de verdachte is gebleken dat de gezondheid van de verdachte in de voorbije jaren sterk is verslechterd. Hij lijdt aan diabetes en heeft een periode in coma gelegen. Hij moet driemaal per week in het ziekenhuis nierdialyse ondergaan. Aannemelijk is dat het ondergaan van detentie hem zwaarder dan gemiddeld zal vallen. Stabiele huisvesting en een stabiele financiële situatie heeft de verdachte niet.
Uit het reclasseringsadvies van het Leger des Heils, afdeling Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de reclassering), van 12 juni 2019 blijkt dat de reclassering mogelijkheden ziet om de verdachte te begeleiden. Geadviseerd wordt de verdachte middels het stellen van bijzondere voorwaarden te verplichten zich te melden bij de reclassering en mee te werken aan een begeleid wonen-traject. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij openstaat voor hulp van de reclassering.
Het hof ziet in de (medische) persoonlijke situatie van de verdachte, alsook in de behoorlijke tijd die sinds de bewezenverklaarde feiten is verstreken, aanleiding de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel niet langer is dan de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zodat hij thans niet opnieuw gedetineerd zal raken. Daarom zal het hof de door de rechtbank opgelegde straf tot uitgangspunt nemen, maar deze overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal goeddeels in voorwaardelijke vorm gieten. Daaraan zal het hof de bijzondere voorwaarden koppelen zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, opdat de verdachte wordt geholpen om zijn leven op de rit te krijgen en hij ervan wordt weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en met de genoemde bijzondere voorwaarden passend en geboden.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot een onderzoek naar de detentiegeschiktheid van de verdachte, indien het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan zijn voorarrest oplegt. Nu aan de voorwaarde van het verzoek niet is voldaan, kan het verzoek verder onbesproken blijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
107 (honderdzeven), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich binnen vijf dagen na onherroepelijk worden van het arrest te melden bij Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering, en zich daarna daar blijft melden, zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens zijn toezichthouder worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal verblijven in een door de reclassering aan te wijzen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan de huisregels en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, een en ander zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juni 2019.
[…]