ECLI:NL:GHAMS:2019:2106

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
23-004069-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voor aanwezig hebben van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde aanwezig hebben van (ongeveer) 4 pillen XTC/MDMA. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 augustus 2017 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 1,72 gram cocaïne bij zich had. Het hof oordeelt dat het bewijs voor de aanwezigheid van cocaïne kan worden geleverd door een indicatieve test uitgevoerd door de politie, in combinatie met de verklaring van de verdachte dat de wikkels cocaïne bevatten. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de XTC/MDMA. Het vonnis van de politierechter is vernietigd en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 450,- en 9 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, evenals de persoon en draagkracht van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004069-17
Datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-164801-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2018 en 22 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is vrijgesproken van het impliciet cumulatief aan hem ten laste gelegde aanwezig hebben van (ongeveer) 4 pillen XTC/MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2017 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,72 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, aangezien op basis van het dossier niet onomstotelijk is vast te stellen dat het om cocaïne gaat. Het dossier bevat een indicatieve test, maar geen laboratoriumrapport. Daarnaast heeft de verdachte weliswaar kenbaar gemaakt dat hij cocaïne bij zich had, maar onduidelijk is waaraan hij die wetenschap ontleende.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Bij de verdachte zijn op 26 augustus 2017 tijdens een controle bij de ingang van een festival in zijn sok vier wikkels aangetroffen met daarin een hoeveelheid van in totaal 1,73 gram wit poeder. De verdachte heeft desgevraagd verklaard dat de vier wikkels cocaïne bevatten en dat hij vaker cocaïne gebruikt. Het poeder is onderzocht en blijkens het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen bevat het poeder volgens de daarop uitgevoerde indicatieve testen cocaïne.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het bewijs dat een stof cocaïne bevat, behoudens contra-indicaties, kan worden geleverd door een door de politie uitgevoerde indicatieve test in samenhang met een de uitkomst van die test bevestigende mededeling van de verdachte, in het onderhavige geval inhoudende dat de wikkels cocaïne bevatten en hij vaker cocaïne had gebruikt. Van contra-indicaties is in het onderhavige geval niet gebleken. Gelet hierop is naar het oordeel van het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het poeder dat de verdachte op 26 augustus 2017 bij zich droeg cocaïne bevatte. Daarbij merkt het hof nog op dat de vergelijking die de raadsman heeft gemaakt met het arrest van dit hof van 18 april 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:4206) hier niet opgaat, nu het in die zaak ging om XTC, terwijl van XTC vaststaat dat het andere op lijst II genoemde verboden werkzame stoffen kan bevatten dan MDMA.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 augustus 2017 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,72 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 450,-, subsidiair 9 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 450,-, subsidiair 9 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van cocaïne. Dit is een harddrug. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwaarlijk voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Mede omdat de verdachte in Nederland niet eerder (en evenmin na het onderhavige feit) met politie en justitie in aanraking is gekomen, ziet het hof, anders dan de advocaat-generaal, geen aanleiding af te wijken van de straf zoals die door de politierechter is opgelegd, te weten een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak ter zake van het impliciet cumulatief ten laste gelegde aanwezig hebben van (ongeveer) 4 pillen XTC/MDMA.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 april 2019.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]