Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[Appellant 1] ,
[Appellant 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een vordering tot betaling van een vervroegd opeisbare kredietsom door de curatoren van DSB Bank N.V. De curatoren zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, dat de vordering had afgewezen. De curatoren stelden dat de kredietnemer, [geïntimeerde], meer dan twee maanden achterstallig was in de betaling van zijn termijnbedragen, waardoor zij gerechtigd waren om het krediet vervroegd op te eisen. De kantonrechter oordeelde echter dat het beding in de algemene voorwaarden dat de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten regelt, in strijd is met artikel 34 van de Wet consumentenkrediet (oud) en daarom nietig is. Dit zou volgens de kantonrechter ook leiden tot de nietigheid van het opeisingsbeding.
In hoger beroep hebben de curatoren betoogd dat de nietigheid van het kostenbeding niet leidt tot de nietigheid van het opeisingsbeding. Het hof oordeelt dat de curatoren gelijk hebben. Het hof stelt vast dat het opeisingsbeding rechtsgeldig is, omdat het voldoet aan de voorwaarden van de Wet consumentenkrediet (oud). Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van de curatoren toe, waarbij [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. De kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.