ECLI:NL:GHAMS:2019:191

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
23-001983-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van politieagenten tijdens demonstratie in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het beledigen van twee politieagenten tijdens een demonstratie op 12 maart 2016 in Amsterdam. De verdachte riep in de richting van de agenten dat 'hier ook allemaal nazi's' aanwezig waren, wat door de agenten als beledigend werd ervaren. Het hof heeft vastgesteld dat de uitlatingen van de verdachte gericht waren op de politieagenten, en dat deze belediging plaatsvond tijdens de rechtmatige uitoefening van hun functie. De verdediging voerde aan dat de uitlatingen niet specifiek tegen de agenten waren gericht en dat de verdachte niet aanwezig was bij de zitting. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan eenvoudige belediging van de agenten. De eerdere strafbeschikking werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 300,00 en 6 dagen hechtenis. Het hof overwoog dat de belediging van politieambtenaren een ernstige inbreuk op het openbaar gezag vormt, en dat de opgelegde straf passend was gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001983-18
datum uitspraak: 28 januari 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-053205-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijfadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2019.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 12 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, [ambtenaar 1] en/of [ambtenaar 2], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "nee, want hier zijn ook allemaal nazi's", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsverweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn pleitnotities, bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte de verbalisanten de in de tenlastelegging omschreven woorden heeft ‘toegevoegd’. Daartoe heeft hij aangevoerd dat volgens het woordenboek Van Dale het woord ‘toevoegen’ de betekenis heeft van ‘zeggen tot’ en dat blijkens het proces-verbaal van bevindingen van deze verbalisanten de verdachte noch tot [ambtenaar 1], noch tot [ambtenaar 2] iets heeft gezegd of zich anderszins tot hen heeft gericht.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat de door verdachte geroepen tekst, expressie zoals de raadsman het noemt, niet specifiek tegen de politieambtenaren [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] was gericht. Voor zover er wordt geoordeeld dat deze expressie door het arm- en wijsvingergebaar van de verdachte de politieambtenaren betrof dan had die expressie betrekking op alle aanwezige politieambtenaren en/of de politie in het algemeen, dus niet enkel de twee politieambtenaren die genoemd staan in de tenlastelegging. Daardoor kan hetgeen er ten laste is gelegd niet bewezen worden verklaard.
Deze verweren lenen zich voor gezamenlijk bespreking en het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] hielden zij op 12 maart 2016 samen met een aantal andere politieagenten toezicht bij de demonstratie van de Nederlandse Volks-Uni op het Waterlooplein te Amsterdam. Ter hoogte van de Wagenstraat had zich een groep tegendemonstranten verzameld. Uit deze groep werden door de politie twee personen aangehouden. Tijdens deze aanhouding hielden [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] de groep tegendemonstranten op afstand van de personen die waren aangehouden. De verbalisanten zijn daarna op ongeveer vier meter afstand van de tegendemonstranten gaan staan. De groep tegendemonstranten blijft dan in de richting van de verbalisanten kijken. Vooraan in deze groep stond de verdachte. Naast de verbalisanten stond een onbekend gebleven vrouw. Deze vrouw riep tegen de groep tegendemonstranten dat zij zich moesten omdraaien, “want de nazi’s staan aan de overkant”. De verbalisanten horen dan dat de verdachte hierop in de richting van deze vrouw naast hen riep: “Nee, want hier zijn ook allemaal nazi’s”. De verbalisanten zagen dat de verdachte hierbij in hun richting wees, alsmede naar de andere aanwezig politieagenten, die – zo begrijpt het hof – in de nabijheid van de verbalisanten stonden. De overige tegendemonstranten begonnen nadat de verdachte dit had gezegd hard te juichen.
Op grond van de omstandigheden dat de groep tegendemonstranten waarvan de verdachte deel uitmaakte na de aanhouding in de richting van de verbalisanten [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] – die op vier meter afstand van de groep stonden – is blijven kijken en de verdachte op dat moment in de richting van [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] wees, terwijl ze riep: “nee, want hier zijn ook allemaal nazi’s”, stelt het hof vast dat de door de verdachte geroepen tekst rechtstreeks was gericht tot deze verbalisanten. Dat deze tekst wellicht ook mede was gericht tot de overige aanwezige politieagenten doet aan deze vaststelling niets af. De verdachte heeft in elk geval [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] gedurende de rechtmatige uitoefening van hun werk uitgemaakt voor nazi’s. Dat is beledigend.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 12 maart 2016 te Amsterdam opzettelijk de ambtenaren [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "nee, want hier zijn ook allemaal nazi's".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft aangevoerd dat een strafrechtelijke veroordeling een ontoelaatbare inbreuk zou vormen op de vrijheid van meningsuiting van artikel 10 EVRM en dat de verdachte daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Terecht stelt de raadsman hierbij voorop dat artikel 10 EVRM in beginsel niet beschermt tegen een beledigende uiting die een politieagent persoonlijk wordt aangedaan. De raadsman heeft echter bepleit dat de uitlating van de verdachte niet gericht was tegen [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] persoonlijk, maar dat sprake was van een meningsuiting die ongespecificeerd verwees naar alle leden van een omvangrijk collectief (het hof begrijpt: alle op dat moment aanwezige politieagenten die in de nabijheid van [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] stonden). Aangezien het hof hiervoor heeft vastgesteld dat de uitlating van de verdachte juist wel gericht was tegen de verbalisanten [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] persoonlijk, faalt het verweer in zoverre.
Het hof stelt verder vast dat de verdachte – hoewel zij daartoe bij de politie in de gelegenheid is gesteld – geen uitleg heeft gegeven over de reden(en) waarom zij de litigieuze uitlating heeft gedaan. Ook heeft zij om haar moverende redenen geen gebruik gemaakt van haar aanwezigheidsrecht; de verdachte is niet ter terechtzitting verschenen, noch in eerste aanleg, als in hoger beroep. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte dus niet uitgelegd waar zij met haar uiting op doelde dan wel hiermee beoogde. De stelling van de raadsman dat het “ontegenzeggelijk” ging om een meningsuiting die een “algemene verwerping van de politie inhield, dan wel van het politieoptreden ter plaatse”, is dan ook onvoldoende onderbouwd. Dat sprake zou zijn van een bijzondere situatie waarin de belediging van individuele politieagenten toch de bescherming verdient van artikel 10 EVRM kan reeds daarom niet worden aangenomen. Ook om deze reden faalt het verweer en dient het te worden verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en aan de verdachte opgelegd een geldboete van € 400,00 te vervangen door 8 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een geldboete van € 400,00 te vervangen door 8 dagen hechtenis.
Voor het geval het hof over gaat tot strafoplegging heeft de raadsman verzocht om strafvermindering, omdat er sprake is van een vormverzuim doordat er zonder noodzaak transportboeien zijn aangelegd en de redelijke termijn is overschreden.
Blijkens het proces-verbaal van aanhouding zijn bij het vervoer van de verdachte naar het politiebureau transportboeien aangelegd. De reden daarvan is niet beschreven. Het hof gaat er daarom vanuit dat sprake is van een vormverzuim, omdat niet kan worden vastgesteld dat artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren is nageleefd. Het hof stelt in dat verband vast dat tussen de aanhouding van de verdachte en haar aankomst op het politiebureau 24 minuten zijn verstreken. Gelet hierop moet er van worden uitgegaan dat de verdachte niet langer dan deze geringe tijdspanne geboeid is geweest. Ten aanzien van het nadeel dat de verdachte gedurende deze 24 minuten zou hebben ondervonden heeft de raadsman enkel aangevoerd dat de lichamelijke integriteit van de verdachte is geschonden en dat het gebruik van handboeien in het algemeen ongemak en doorgaans pijn oplevert. Nog daargelaten dat de verdachte zelf niet heeft verklaard hoe zij het gebruik van de handboeien heeft ervaren is hetgeen naar voren is gebracht, mede gelet op genoemde beperkte tijdspanne, geen nadeel dat voor compensatie door strafvermindering in aanmerking komt. Het hof laat het daarom bij de vaststelling dat sprake is geweest van een vormverzuim.
Ten aanzien van de redelijk termijn stelt het hof vast dat deze in eerste aanleg met minder dan twee maanden is overschreden. De politierechter heeft vonnis gewezen op 22 mei 2018 en arrest wordt gewezen op 28 januari 2019. De geringe termijnoverschrijding in eerste aanleg is dan ook door een voortvarende behandeling hoger beroep gecompenseerd. Voor strafvermindering is dan ook geen plaats.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van twee politieambtenaren. Door aldus te handelen heeft de verdachte de politieambtenaren niet alleen in hun eer en goede naam aangetast, maar tevens blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Voor belediging is het uitgangspunt een geldboete van € 150,00, maar wordt deze ingeval van de belediging van politieambtenaren doorgaans verdubbeld. Het hof heeft geen aanleiding daarvan in deze zaak af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van € 300,00 passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2019.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001983-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 28 januari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. J. Piena, raadsheer,
mr. M.E. van Rijn, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.H.A. Paapen, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.