ECLI:NL:GHAMS:2019:1883

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
23-003045-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk bezit van XTC en belediging van een ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1984, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 13 XTC-pillen en het beledigen van een hulpofficier van justitie. De tenlastelegging omvatte twee punten: het bezit van de XTC-pillen, die MDMA bevatten, en de belediging van de ambtenaar door beledigende woorden te gebruiken tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie. Het hof heeft de zaak behandeld na een onderzoek ter terechtzitting op 28 mei 2019, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren brachten.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 juli 2016 in Heerhugowaard opzettelijk 13 XTC-pillen in zijn bezit had. De verdediging betwistte de aard van de pillen, maar het hof oordeelde dat de bewijsvoering, waaronder verklaringen van verbalisanten en het proces-verbaal, voldoende was om de aanwezigheid van MDMA vast te stellen. Daarnaast heeft het hof de belediging van de ambtenaar als bewezen verklaard, waarbij de verdachte beledigende woorden had geuit.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde de verdachte een taakstraf van 60 uren op, met de mogelijkheid van 30 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003045-17
datum uitspraak: 11 juni 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-152287-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 mei 2019.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juli 2016 te Heerhugowaard opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13 XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of MDEA, zijnde MDMA en/of MDA en/of MDEA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2016 te Heerhugowaard opzettelijk een ambtenaar, [naam], hulpofficier van justitie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar (meermalen) de woorden toe te voegen: "conjo" en/of "homo" en/of "kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde omdat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat het gaat om xtc. Bij de vaststelling van de in beslag genomen goederen heeft enkel een indicatieve test plaatsgevonden, wat naar het oordeel van de verdediging onvoldoende is.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat zij op 23 juli 2016, na een insluitingsfouillering van de verdachte, 13 pillen aantroffen. De verbalisanten vermoedden dat het XTC pillen betrof. De verdachte heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat in zijn broek XTC pillen zaten en deze voor recreatief gebruik waren. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen (dossierpagina 6 e.v.) dat de pillen de stof MDMA bevatten. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het bij de 13 pillen die de verdachte aanwezig had om XTC ging.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijke verzoek gedaan – indien het hof tot een bewezenverklaring zou denken te komen – een extensief onderzoek te laten uitvoeren naar de pillen.
Het hof acht zich op basis van het verhandelde ter zitting in hoger beroep en van hetgeen uit het politiedossier naar voren is gekomen voldoende ingelicht. Het hof acht een aanvullend extensief onderzoek naar de pillen niet noodzakelijk en wijst het verzoek daarom af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juli 2016 te Heerhugowaard opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13 XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA;
2.
hij op 23 juli 2016 te Heerhugowaard opzettelijk een ambtenaar, [naam], hulpofficier van justitie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "conjo" en "homo".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 13 XTC pillen, bevattende MDMA. MDMA, het verboden bestanddeel van deze pillen, is schadelijk voor de volksgezondheid. Bovendien pleegt de handel in en het gebruik van deze verdovende middelen gepaard te gaan met vermogensdelicten en andere criminaliteit.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Dit getuigt van onbeheerst gedrag en een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. De verdachte heeft het gezag van de politie ondermijnd en de ambtenaar in zijn eer en goede naam aangetast. Het hof rekent dit de verdachte aan.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht tot matiging van de straf gezien de LOVS-oriëntatiepunten en de geruime tijd die is verstreken sinds het vonnis van de politierechter.
Naar het oordeel van het hof is de redelijke termijn in de strafprocedure tegen de verdachte in twee instanties niet overschreden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 mei 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, ziet het hof evenwel met de raadsman van de verdachte aanleiding om een andere straf op te leggen dan in eerste aanleg is gebeurd. .
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. F.A. Hartsuiker en mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, in
tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juni 2019.
Mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]