ECLI:NL:GHAMS:2019:1848

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
200.237.414/02 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot aanvullende onmiddellijke voorzieningen in een familievennootschap met aandeelhoudersconflict

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen aandeelhouders van een familievennootschap, [A]. De verzoekers, vertegenwoordigd door mr. M.P.M. Fruytier, vroegen om aanvullende onmiddellijke voorzieningen in het kader van een ernstig conflict tussen de aandeelhouders, dat de financiële situatie van de vennootschap onder druk zette. De Ondernemingskamer had eerder al een onderzoek bevolen naar het beleid van [A] en tijdelijke bestuurders benoemd. De verzoekers stelden dat alle aandeelhouders hadden ingestemd met een verkooptraject van de aandelen aan een derde partij, [F], en dat zij afstand hadden gedaan van hun statutair voorkeursrecht. De belanghebbenden, vertegenwoordigd door mr. K. Rutten en mr. J.L. van Maanen, voerden verweer en stelden dat er geen eenduidige afspraken waren gemaakt over het verkooptraject en dat niet alle aandeelhouders afstand hadden gedaan van hun rechten. De Ondernemingskamer concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat alle aandeelhouders afstand hadden gedaan van hun voorkeursrecht en dat de verzoeken om aanvullende voorzieningen daarom werden afgewezen. De kosten van het geding werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.237.414/02 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 4 juni 2019
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [....] ,
2.
Ferdinandus Johannus Judocus DEMEIJER,
wonende te Gendt,
3.
Christian René HUISKES,
wonende te Deventer,
VERZOEKERS,
advocaat:
mr. M.P.M. Fruytier, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n

1.[B] ,

wonende te [....] ,
2.
[C],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaten:
mr. K. Ruttenen
mr. J.L. van Maanen, beiden kantoorhoudende te Utrecht ( [B] werd voorheen bijgestaan door mr. M. van Leeuwen),
e n t e g e n

3.[D] ,

wonende te [....] ,
4.
[E] ,
p/a [O] te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. L.M. Graal, kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[F],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[G],
beide gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. J.P.J.M. Naus, kantoorhoudende te Nijmegen.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zullen partijen, belanghebbenden en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoekers respectievelijk met [A] , Demeijer en Huiskes en gezamenlijk met [H] ;
  • belanghebbenden sub 1 en 2 met [B] respectievelijk [C] en gezamenlijk met [I] ;
  • belanghebbenden sub 3 en 4 met [D] respectievelijk [E] en gezamenlijk met [J] ;
  • belanghebbende sub 5 en 6 met [F] respectievelijk [G] en gezamenlijk met [K] ;
  • [L] ;
  • [M] ;
  • [N] ;
  • [O] .
  • [P] ;
  • [Q] .
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar twee beschikkingen in deze zaak van 2 juli 2018. Bij die beschikkingen heeft zij, onder aanhouding van de aanwijzing van een onderzoeker, een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [A] over de periode vanaf 1 januari 2016 alsmede, bij wijze van onmiddellijke voorzieningen vooralsnog voor de duur van het geding, Demeijer benoemd tot zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd bestuurder met beslissende stem, zonder wie [A] niet vertegenwoordigd kan worden, en Huiskes benoemd tot beheerder van aandelen aan wie alle aandelen in Gerikink Beheer met uitzondering van steeds één aandeel van ieder van de aandeelhouders (waarbij [E] als één aandeelhouder worden gezien) ten titel van beheer zijn overgedragen.
1.3
[H] hebben bij op 28 november 2018 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, zakelijk weergegeven, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding:
primair
  • i) artikel 10 van de statuten van [A] , althans het uit dat artikel voor aandeelhouders voortvloeiende recht van eerste koop van aandelen, buiten werking te stellen;
  • ii) [C] , [B] , [D] , [N] en [O] te verplichten mee te werken aan overdracht aan [F] of [G] van de door ieder van hen in [A] gehouden aandelen, alsmede van de door ieder van hen gehouden aandelen in het door hen met [A] in gemeenschappelijke eigendom gehouden omliggende onroerend goed, een en ander in overeenstemming met de in het voorstel van [F] / [G] van 10 september 2018 opgenomen voorwaarden;
subsidiair
( iii) alle door [C] , [B] , [D] , [N] en [O] gehouden aandelen in – de Ondernemingskamer verstaat – [A] ten titel van beheer over te dragen aan Huiskes en Huiskes te machtigen om op de kortst mogelijke termijn de aan hem in beheer overgedragen aandelen te verkopen aan [F] / [G] , althans aan de hoogste bieder die een voor acceptatie vatbare aanbieding doet;
meer subsidiair
  • iv) Demeijer te machtigen de aan [A] in eigendom toebehorende onroerende zaken op de kortst mogelijke termijn te verkopen aan [G] conform de tussen hen bestaande koopovereenkomst van 18 maart 2018 alsmede artikel 21 lid 2 sub a van de statuten van [A] , althans het daaruit voor de aandeelhouders van [A] voortvloeiende instemmingsrecht bij verkoop van onroerende zaken buiten werking te stellen;
  • v) [C] c.q. [L] te verbieden de vordering van circa € 558.000 die zij beweren te hebben op [A] jegens haar in te stellen;
  • vi) zodanige onmiddellijke voorzieningen te treffen die de Ondernemingskamer geraden acht.
1.4
[B] en [C] hebben bij op 24 januari 2019 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift, met producties, geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, met hoofdelijke veroordeling van [H] in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad.
1.5
[K] hebben, bij eveneens op 24 januari 2019 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift, met productie, verzocht de hiervoor in 1.3 onder (i) tot en met (iii) verzochte onmiddellijke voorzieningen te treffen, kosten rechtens.
1.6
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 14 februari 2019. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen, wat mr. Fruytier en mrs. Rutten en Van Manen betreft onder gelijktijdige overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen gezonden toegezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Ter terechtzitting heeft mr. Graal te kennen gegeven dat [J] het hiervoor onder 1.3 sub (i) tot en met (iii) vermelde verzoek van [H] ondersteunen en dat zij zich voor het overige refereren aan het oordeel van de Ondernemingskamer.
1.7
Na de mondelinge behandeling hebben betrokkenen onder begeleiding van een mediator tevergeefs geprobeerd – zo begrijpt de Ondernemingskamer – om tot een minnelijke regeling te komen, waarna Demeijer op 16 april 2019 namens alle partijen aan de Ondernemingskamer heeft verzocht uitspraak te doen.

2.De feiten

De Ondernemingskamer gaat uit van de feiten zoals die zijn opgenomen in de eerste beschikking in deze zaak van 2 juli 2018, die hierna voor zover van belang voor het onderhavige verzoek worden herhaald en aangevuld.
2.1
[A] , opgericht op 12 februari 1976, is een familievennootschap die zich bezig houdt met de verhuur van een complex met loodsen en fabrieksgebouwen, gelegen aan [....] (hierna: het onroerend goed).
2.2
Aanvankelijk werden de aandelen in [A] gehouden door vier gebroeders [R] , ieder voor 25%, te weten [S] , overleden op 2 februari 2006, [T] , overleden op 15 oktober 2006, [U] , overleden op 8 juli 2016, en [D] . [B] is de weduwe van [S] . [M] is de weduwe van [U] . Beiden zijn op basis van de desbetreffende testamenten rechthebbende geworden van de aandelen. Sinds het overlijden van [U] werden de aandelen gehouden, steeds voor 25%, door [M] , [B] , [D] en de erven [T] . [D] was sindsdien de enig (overgebleven) bestuurder van [A] .
2.3
[A] , [B] , [M] , [D] en [E] houden agrarische gronden (hierna: het omliggende onroerend goed) in gemeenschappelijke eigendom; [A] voor 1/3 deel, de anderen ieder voor 1/6 deel.
2.4
Artikel 21 lid 2 van de statuten van [A] bepaalt dat de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders is vereist voor bestuursbesluiten onder meer strekkende tot het verkrijgen, vervreemden, bezwaren, huren en verhuren en opzeggen van de huur van registergoederen. Voorts bevat artikel 10 van die statuten een blokkeringsregeling die kort gezegd inhoudt dat een aandeelhouder die zijn aandelen wil vervreemden verplicht is deze aandelen eerst ter overname aan te bieden aan de overige aandeelhouders, die het recht hebben om de aandelen over te nemen overeenkomstig de in die bepaling omschreven procedure (hierna: het statutair voorkeursrecht).
2.5
Op 19 maart 2018 heeft [A] een koopovereenkomst gesloten met [F] met betrekking tot een gedeelte van het onroerend goed voor een bedrag van € 723.800. In de koopovereenkomst is een bepaling opgenomen die inhoudt dat de overeenkomst pas definitief wordt aangegaan (opschortende werking) na een rechtsgeldig besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van [A] .
2.6
Op 2 juli 2018 heeft de Ondernemingskamer de onder 1.2 bedoelde beschikkingen gewezen, onder meer inhoudende de tijdelijke benoemingen van Demeijer tot bestuurder van [A] en Huiskes tot beheerder van aandelen in [A] .
2.7
[D] heeft op 7 juli 2018 zijn bestuursfunctie neergelegd. Sindsdien is Demeijer enig bestuurder van [A] .
2.8
Demeijer en Huiskes hebben vanaf medio juli 2018 met (onder meer) de aandeelhouders van [A] gesprekken gevoerd gericht op het bereiken van een oplossing voor het tussen de aandeelhouders van [A] bestaande geschil. Tijdens die gesprekken is Demeijer en Huiskes gebleken dat [F] kopende partij is bij de op 19 maart 2018 gesloten overeenkomst (zie hiervoor onder 2.5).
2.9
Bij afzonderlijke brieven van 30 augustus 2018 aan [F] ( [W] ), aan [L] ( [C] en [Q] ) en aan [X] ( [V] ) hebben Demeijer en Huiskes de geadresseerden uitgenodigd om uiterlijk op 10 september 2018 een schriftelijk voorstel te doen tot overname van de aandelen in [A] dan wel tot overname van de activa en passiva van [A] , teneinde daarover op korte termijn tot besluitvorming te komen. De brief vermeldt verder onder meer dat de voorstellen op een op 24 september 2018 te houden algemene vergadering van aandeelhouders van [A] (hierna: de BAVA) ter beoordeling zullen worden voorgelegd aan de aandeelhouders van [A] , op welke vergadering de voorstellen kunnen worden toegelicht.
2.1
Demeijer heeft bij aangetekende brief van 30 augustus 2018 de aandeelhouders van [A] opgeroepen voor de BAVA. De in de brief opgenomen agenda vermeldt als agendapunt 4: “
Besluit over de aanvaarding van één van de aanbiedingen tot koop/overname van de aandelen of activa/passiva van [A] c.a. (verwezen wordt naar de brief die alsbijlage 2is aangehecht aan deze brief).” Als bijlage 2 is bijgevoegd een sjabloon van de onder 2.9 bedoelde brieven waaruit kan worden opgemaakt dat de geadresseerden van die brief zijn [W] , [C] en [Q] en [V] .
2.11
[X] heeft bij e-mail aan Demeijer en Huiskes van 8 september 2018 namens een investeerder die anoniem wenst te blijven een voorstel gedaan tot overname van de aandelen en het omliggende onroerend goed. [F] en [L] hebben ieder bij e-mail aan Demeijer en Huiskes van 10 september 2018 een voorstel gedaan, wat [F] betreft tot overname van de aandelen en het omliggende onroerend goed en wat [L] ter overname van de aandelen. Het voorstel van [L] houdt verder onder meer in dat een vordering van circa € 558.000 die zij beweert te hebben op [A] op nihil wordt gesteld. Deze vordering zou verband houden met kosten die [L] voor [A] zou hebben voorgefinancierd.
2.12
Huiskes en mr. Van Leeuwen, destijds advocaat van [M] en [B] , hebben begin september 2018 telefonisch met elkaar gesproken over het voornemen van [C] om de door zijn moeder [M] in [A] gehouden aandelen over te nemen op grond van een in het testament van [U] , zijn vader, opgenomen legaat.
2.13
Bij e-mailberichten van 17 september 2018 hebben Demeijer en Huiskes de ontvangen voorstellen en daarop gegeven nadere schriftelijke toelichtingen gedeeld met de aandeelhouders van [A] alsmede met [X] , [F] en [L] .
2.14
Bij e-mail van 19 september 2018 heeft Demeijer aan [X] , [F] en [L] laten weten dat zij op de BAVA de gelegenheid krijgen aanwezig te zijn bij de presentaties van ieders voorstel. De e-mail bevat voorts de agenda voor wat betreft het presenteren van de voorstellen en vermeldt tot slot: “
Na de laatste presentatie is een korte pauze voorzien om vervolgens een besluit te nemen over de aanvaarding van één van de voorstellen”.
2.15
Op 21 september 2018 is een notariële akte verleden waarbij de door [M] in [A] gehouden aandelen zijn overgegaan op [C] op grond van een in het testament van [U] opgenomen legaat.
2.16
Op de BAVA hebben [L] en [F] hun voorstellen gepresenteerd en vragen beantwoord. [L] heeft (bij monde van [C] ) desgevraagd meegedeeld dat, indien haar voorstel niet zou worden aanvaard, zij zich het recht zou voorbehouden om circa € 558.000 van [A] te vorderen in verband met voorgefinancierde kosten (zie 2.11 hiervoor). Na schorsing van de vergadering heeft [C] gezegd een beroep te (zullen) doen op het statutair voorkeursrecht. Vervolgens zijn de drie voorstellen in stemming gebracht. Het voorstel van [L] kreeg 2 stemmen voor (1 van [C] en 1 van [B] ) en 2 stemmen tegen (1 van [D] en 1 van [E] ); Huiskes onthield zich van stemmen. Het voorstel van [F] kreeg 58 stemmen voor (1 van [D] , 1 van [E] en 56 van Huiskes) en twee stemmen tegen (1 van [C] en 1 van [B] ). Het voorstel van [X] kreeg uitsluitend (60) stemmen tegen. Demeijer, die de vergadering voorzat, heeft daarop vastgesteld dat met een meerderheid van stemmen het voorstel van [F] is aangenomen. Hierop heeft [C] een beroep gedaan op het statutair voorkeursrecht, waarna ook de overige aandeelhouders en Huiskes een beroep op het statutair voorkeursrecht hebben gedaan.
2.17
Bij e-mail aan Jolanda Mank (verbonden aan Vanhier, accountant van [A] ) van 25 september 2018 heeft Huiskes onder meer geschreven dat op de BAVA is besloten de aandelen in [A] te verkopen aan [F] , dat [C] echter onverwacht, “
omdat hij eerder liet doorschemeren daar geen gebruik van te zullen maken”, een beroep heeft gedaan op het statutair voorkeursrecht en dat daarom aan de Ondernemingskamer zal worden verzocht om die statutaire bepaling buiten werking te stellen.
2.18
Bij e-mail aan [F] van eveneens 25 september 2018 heeft Demeijer geschreven dat de algemene vergadering van aandeelhouders van [A] heeft besloten in te gaan op haar voorstel en daarbij opgemerkt dat een overeenkomst tot stand is gekomen onder de voorwaarde dat de Ondernemingskamer, desverzocht, het statutair voorkeursrecht buiten werking stelt.
2.19
Bij schrijven van zijn advocaat van 5 en 19 oktober 2018 heeft [C] een (verbeterd) voorstel gedaan ter verkrijging van zowel de aandelen in [A] als het omliggende onroerend goed. [B] heeft het voorstel geaccepteerd bij e-mail (van haar vertegenwoordigers) aan betrokkenen van 25 oktober 2018. [D] en [E] hebben bij schrijven van 2 november 2018 respectievelijk 5 november 2018 aan Demeijer en Huiskes duidelijk gemaakt niet in te gaan op het voorstel van [C] .
2.2
Ondertussen had Demeijer bij e-mail aan [F] van 15 oktober 2018 laten weten dat Huiskes en hij het op de BAVA genomen besluit tot verkoop van de aandelen aan [F] respecteren en dat zij zich voor uitvoering van dat besluit zullen inzetten.
2.21
[F] heeft bij e-mail van haar advocaat aan Huiskes en Demeijer van 12 november 2018 nakoming verlangd van het op de BAVA genomen besluit en van de met haar gesloten overeenkomst en Huiskes en Demeijer een termijn gesteld voor het doen van een verzoek aan de Ondernemingskamer tot buitenwerkingstelling van het statutair voorkeursrecht.
2.22
Bij e-mail aan mr. Van Leeuwen van 17 januari 2019 heeft mr. Rutten gevraagd of het juist is dat, zoals vermeld in het verzoekschrift, zij met [C] had gesproken en hem had uitgelegd dat in het kader van het afgesproken traject de statutaire aanbiedingsregeling niet langer van toepassing zou zijn en dat dit door [C] werd geaccepteerd. In reactie daarop heeft mr. Van Leeuwen bij e-mail van 25 januari 2019 aan mrs. Rutten en Van Maanen – samengevat en niet chronologisch weergegeven – onder meer het volgende verklaard. In de periode tot en met de BAVA was ik advocaat van [M] en [B] en heb ik met Demeijer en Huiskes telefoongesprekken gevoerd. Daaruit begreep ik dat geprobeerd zou worden om tot een oplossing van het geschil te komen door op de BAVA gezamenlijk voor een aanbod te kiezen. Dat het daarbij de bedoelding was tot onomkeerbare gevolgen en onteigening te komen en dat afstand zou worden gedaan van het statutair voorkeursrecht heb ik niet begrepen en dat heb ik daarom niet met [M] en [B] besproken. Demeijer en Huiskes hebben nadien een oplossingsrichting geïnitieerd maar het was zeker niet zo dat een traject was overeengekomen. In september 2018 trad ik niet op als advocaat van [C] of [L] en nooit heb ik namens [C] kenbaar gemaakt dat hij zou instemmen met verkoop van aandelen in [A] aan een derde, dat hij die aandelen zou aanbieden of dat hij afstand zou doen van het statutair voorkeursrecht. Huiskes en Demeijer kunnen dat niet anders hebben begrepen. Huiskes uitte zijn zorg dat [C] zich tegen een overdracht van aandelen zou gaan verzetten en vertelde dat hij en Demeijer voornemens waren om in dat geval te proberen van [C] een schriftelijke verklaring te verkrijgen waarin hij afstand doet van het statutair voorkeursrecht. Daarop heb ik te kennen gegeven dat ik met [C] over het statutair voorkeursrecht had gesproken en dat het inderdaad zo kan zijn dat hij dat recht zou willen inroepen. In die zin heb ik gespeculeerd over een mogelijk verloop van zaken. Toezeggingen heb ik niet gedaan.

3.De gronden van de beslissing

3.1
[H] hebben aan hun verzoek tot het treffen van aanvullende onmiddellijke voorzieningen het volgende ten grondslag gelegd. Het ernstige en diepgewortelde conflict tussen de familieleden/aandeelhouders van [A] , dat mede bijdraagt aan de nijpende financiële situatie van [A] , kan uitsluitend nog worden opgelost door de aandelen in [A] of het door [A] in eigendom gehouden onroerend goed te verkopen, hetgeen door alle aandeelhouders wordt erkend. Zonder enig voorbehoud hebben alle aandeelhouders van [A] ingestemd met het door Demeijer en Huiskes daartoe voorgestelde verkooptraject en ieder van hen heeft zich ten opzichte van elkaar en de gegadigden voor koop verplicht om de door hen gehouden aandelen (mee) te verkopen en leveren aan de gegadigde wiens voorstel op de BAVA zou worden geaccepteerd. Dit volgt uit de inhoud (agendapunt 4) van de oproepingsbrieven aan de aandeelhouders en de brieven aan de gegadigden, alle van 30 augustus 2018 (2.9 en 2.10). In dat verband hebben zij ten opzichte van elkaar afstand gedaan van het statutair voorkeursrecht. [C] heeft bij monde van zijn toenmalige advocaat mr. Van Leeuwen aan Huiskes kenbaar gemaakt dat hij zich daarvan bewust was. Ook zijn verklaring op de BAVA dat [L] zich het recht blijft voorbehouden om een vordering in te stellen jegens [A] van circa € 558.000 indien haar voorstel niet zou worden geaccepteerd, is daarvoor een indicatie. Op de BAVA is besloten tot aanvaarding van het voorstel van [F] . Daarmee is een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen [F] (als kopende partij) en de aandeelhouders van [A] (als verkopende partij). De aandelen moeten worden geacht te zijn aangeboden aan [F] door aanvaarding van haar voorstel. Met zijn beroep op het statutair voorkeursrecht schiet [C] tekort in de nakoming van zijn verplichtingen tegenover [F] en de overige aandeelhouders en handelt hij in strijd met de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW). De koopovereenkomst met [F] is voorwaardelijk, in die zin dat de verkopende partijen zich hebben verplicht tot verkoop onder de opschortende voorwaarde dat de Ondernemingskamer desverzocht het statutair voorkeursrecht buiten werking stelt. Het belang van [A] en haar aandeelhouders wordt het best gediend met verkoop aan [F] .
3.2
[F] onderschrijft hetgeen door [H] wordt aangevoerd en verlangt dat alle aandeelhouders de koopovereenkomst nakomen. Het latere voorstel van [C] doet niets af aan de met [F] bereikte overeenstemming, nog daargelaten dat het voorstel van [F] ook ten opzichte van dat voorstel superieur is nu gerede twijfel bestaat over de financiële gegoedheid van [C] terwijl de financiële gegoedheid van [F] buiten kijf staat, aldus [F] .
3.3
Ook [D] onderschrijft het door [H] aangevoerde in belangrijke mate. Hoewel hij meent dat er een verplichting is ontstaan om de aandelen aan [F] te verkopen, is hij ook bereid zijn aandelen in [A] vrijwillig aan [F] te verkopen en leveren.
3.4
[B] en [C] hebben verweer gevoerd. De Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op dit verweer ingaan.
3.5
De Ondernemingskamer overweegt als volgt. De primaire verzoeken alsmede het subsidiaire verzoek, voor zover dat verzoek strekt tot verkrijging van een machtiging tot verkoop aan [F] , zijn – zo begrijpt de Ondernemingskamer – gegrond op de stelling dat alle aandeelhouders van [A] door het doorlopen van het door Demeijer en Huiskes ingerichte verkooptraject ten opzichte van elkaar afstand hebben gedaan van het statutair voorkeursrecht en zijn gebonden aan een met [F] op de BAVA tot stand gekomen koopovereenkomst op grond waarvan zij gehouden zijn tot levering van hun aandelen aan [F] .
3.6
Hoewel met [H] kan worden aangenomen dat [C] de mededeling dat de BAVA ertoe diende “
een besluit te nemen over de aanvaarding van één van de voorstellen“ (2.10), bezwaarlijk anders kan hebben begrepen dan dat het de bedoeling was dat daarover op de BAVA definitieve afspraken zouden worden gemaakt, is bij gebreke van eenduidige schriftelijke afspraken over dat verkooptraject door de Ondernemingskamer niet met een voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat een koopovereenkomst met de door [H] gestelde inhoud en strekking tot stand is gekomen.
3.7
Daarbij neemt de Ondernemingskamer in aanmerking dat het door Demeijer en Huiskes ingerichte verkooptraject zich kenmerkt door de doorslaggevende invloed van Huiskes op de besluitvorming in de BAVA. Door uitoefening van het stemrecht op alle door hem beheerde aandelen in [A] (56 van de in totaal 60 stemmen) kon hij immers feitelijk volledig zelfstandig en naar eigen inzicht beslissen tot aanvaarding van een van de voorstellen. Met [B] en [C] meent de Ondernemingskamer daarom dat niet zonder meer aannemelijk is dat alle aandeelhouders hebben ingestemd met het door [H] beschreven verkooptraject, waarin zij afstand deden van het statutair voorkeursrecht en Huiskes (daardoor) onomkeerbaar zouden laten besluiten over de overdacht van de door hen in [A] gehouden aandelen.
3.8
Ook neemt de Ondernemingskamer in aanmerking dat mr. Van Leeuwen heeft verklaard (2.22) dat met haar geen afspraken zijn gemaakt over een verkooptraject, dat zij uit de gesprekken met Huiskes en Demeijer slechts had begrepen dat de BAVA zou dienen om te proberen tot een oplossing voor het geschil te komen door gezamenlijk voor een aanbod te kiezen. Zij verklaart uit die gesprekken niet te hebben begrepen dat het de bedoeling was om op de BAVA tot onomkeerbare gevolgen en onteigening te komen en dat in dat kader afstand zou worden gedaan van het statutair voorkeursrecht. Voor zover die gesprekken [C] aangingen heeft zij bovendien verklaard kenbaar te hebben gemaakt dat zij met [C] over het statutair voorkeursrecht had gesproken en dat het zo zou kunnen zijn dat hij daarop een beroep zou gaan doen.
3.9
Voor de aanname dat [C] niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het statutair voorkeursrecht kunnen voorts aanknopingspunten worden gevonden in het verloop van de BAVA, meer in het bijzonder de omstandigheid dat [C] reeds voorafgaand aan de stemming daarover duidelijk had gemaakt mogelijk een beroep te zullen doen op het statutair voorkeursrecht, alsmede in de e-mail van Huiskes aan Jolanda Mank van 25 september 2018 (2.17) waarin hij schrijft dat [C] onverwacht “
omdat hij eerder liet doorschemeren daar geen gebruik van te zullen maken”, een beroep had gedaan op het statutair voorkeursrecht.
3.1
De slotsom is dat in het kader van de onderhavige procedure niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat alle aandeelhouders van [A] ten opzichte van elkaar afstand hebben gedaan van het statutair voorkeursrecht en gebonden zijn aan een met [F] op de BAVA tot stand gekomen koopovereenkomst. De op die stelling gegronde primaire en subsidiaire verzoeken worden daarom afgewezen.
3.11
Voor zover het subsidiaire verzoek strekt tot verkrijging van een machtiging tot verkoop aan de hoogste bieder is dat verzoek – naar de Ondernemingskamer begrijpt – niet gegrond op de stelling dat een koopovereenkomst met [F] tot stand is gekomen. Echter, nog daargelaten dat de door de Ondernemingskamer benoemde beheerder van aandelen niet bevoegd is over de aan hem in beheer gegeven aandelen te beschikken omdat die bevoegdheid bij de aandeelhouder blijft (Ondernemingskamer Gerechtshof Amsterdam 30 april 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1535) ziet de Ondernemingskamer op dit moment geen aanleiding om de gevraagde aanvullende onmiddellijke voorzieningen te treffen. Voor zover juist is dat het ernstige en diepgewortelde conflict tussen de aandeelhouders en de nijpende financiële situatie van [A] uitsluitend nog kan worden opgelost door de aandelen in [A] of het door [A] in eigendom gehouden onroerend goed te verkopen, geldt immers dat het [H] vrij staat desgewenst te besluiten om tot een verkoop van het aan [A] in eigendom toebehorende onroerend goed over te gaan. Het subsidiaire verzoek wordt om die reden ook in zoverre afgewezen.
3.12
Ook het meer subsidiaire verzoek wijst de Ondernemingskamer af. Daarbij stelt zij voorop dat aan een door de Ondernemingskamer benoemde bestuurder alle bevoegdheden toekomen die wet en statuten aan een bestuurder toekennen. Ingeval op de voet van artikel 2:349a lid 2 BW een tijdelijk bestuurder is benoemd, is het niet aan de Ondernemingskamer maar aan de tijdelijk bestuurder om binnen de grenzen van zijn taken en bevoegdheden te beoordelen of bepaalde maatregelen binnen of door de rechtspersoon moeten worden getroffen en, zo ja, die te treffen. In zoverre behoeft Demeijer dan ook geen machtiging van de Ondernemingskamer voor een besluit tot verkoop van aan [A] in eigendom toebehorende zaken. Voor vervreemding van de onroerende zaken is evenmin noodzakelijk dat artikel 21 lid 2 sub a van de statuten van [A] buiten werking wordt gesteld nu Huiskes met uitoefening van het stemrecht op de door hem beheerde aandelen de op grond van die bepaling vereiste goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders kan bewerkstelligen voor een door Demeijer te nemen besluit tot verkoop van de onroerende zaken door [A] . Daarbij zij opgemerkt dat verkoop van de onroerende zaken onder de gegeven omstandigheden – de impasse in de algemene vergadering van aandeelhouders, de slechte liquiditeitspositie en risico’s met betrekking tot de verontreinigde grond en de aanwezigheid van asbest – een passende maatregel zou kunnen zijn, waaraan Demeijer en Huiskes aldus zelf vorm kunnen geven. Dat kunnen zij bijvoorbeeld doen door te kiezen voor een veiling of verkoop per opbod, door de kring van gegadigden te bepalen en/of door bepaalde voorwaarden te stellen aan de inhoud van de biedingen, zoals zij ook eerder hebben gedaan door te verlangen dat voorstellen onder meer dienen in te gaan op de positie van huurders, de asbestsaneringen en mogelijke grondvervuiling.
3.13
Het meer subsidiaire verzoek onder (v) gaat in de kern om de vraag of [C] en/of [L] het beweerde vorderingsrecht op [A] kunnen uitoefenen. Nog daargelaten dat [L] hier geen partij is, geldt dat een oordeel daarover vermogensrechtelijk van aard is en dus voorbehouden aan de gewone civiele rechter.
3.14
Voor het treffen van andere onmiddellijke voorzieningen ziet de Ondernemingskamer evenmin aanleiding.
3.15
Gelet op de omstandigheid dat deze zaak samenhangt met het onvermogen van de deelgenoten in de familievennootschap om tot een noodzakelijke en door ieder gewenste ontvlechting te komen, zal de Ondernemingskamer de kosten van het geding compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van [A] , F.J.J. Demeijer en C.R. Huiskes af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Wolfs, voorzitter, mr. G.C. Makkink en mr. A.W.H. Vink, raadsheren, en prof. dr. M.N. Hoogendoorn RA en prof. dr. mr. S. ten Have, raden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Govers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 4 juni 2019.