In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968, was eerder veroordeeld voor een strafbaar feit, maar niet voor verkeersdelicten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden. De advocaat-generaal vorderde een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden.
Het hof heeft de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn pogingen om zijn leven op de rit te krijgen na een periode van verslaving. De verdachte heeft huisvesting gevonden, ontvangt een uitkering en doet vrijwilligerswerk. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte sinds 2015 geen auto meer heeft bestuurd en dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Gezien deze positieve ontwikkelingen en de intentie van de verdachte om zijn rijbewijs opnieuw te verkrijgen, heeft het hof besloten om enkel een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van zes maanden, in plaats van een geldboete.
Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdachte had een auto bestuurd onder invloed van cocaïne, wat de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Het hof heeft de beslissing genomen om de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer te leggen, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof.