ECLI:NL:GHAMS:2019:1726

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
23-001838-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en veroordeling voor aanranding in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2017. De verdachte was aangeklaagd voor verkrachting, maar het hof sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde feiten. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 juli 2016 te Amsterdam, waarbij de verdachte de [slachtoffer] zou hebben gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk feitelijke aanranding van de eerbaarheid, wettig en overtuigend bewezen acht. De verdachte heeft de [slachtoffer] in haar kamer benaderd en seksuele handelingen verricht, ondanks haar verzet. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte, die eerder voor andere misdrijven was veroordeeld. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, maar het hof oordeelt dat een vrijheidsbenemende straf passend is.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001838-17
datum uitspraak: 26 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-684380-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 april 2018 en 12 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers is hij, verdachte, (onverhoeds) de kamer van voornoemde [slachtoffer] binnengegaan en/of bij haar op en/of in bed en/of onder de deken(s) gaan liggen en/of heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] getongzoend en/of haar benen uit elkaar geduwd en/of is hij, verdachte, (vervolgens) met zijn hand in haar (onder)broek gegaan en/of heeft hij, verdachte, zijn vinger(s) in haar vagina naar binnen gebracht en/of haar hand op zijn (ontblote) piemel gelegd en/of gezegd: "ik hoef maar tien keer te pompen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking; (Artikel 242 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid te weten:
het (onverhoeds) binnengaan van de kamer van [slachtoffer] en/of het bij voornoemde [slachtoffer] op en/of in bed gaan liggen en/of onder de dekens van voornoemde [slachtoffer] gaan liggen en/of door verder te gaan met het verrichten van seksuele handelingen nadat voornoemde [slachtoffer] aangaf dit niet te willen en/of verder te gaan met het verrichten van seksuele handelingen nadat voornoemde [slachtoffer] aangaf dat hij, verdachte, weg moest gaan en/of door misbruik te maken van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht (veroorzaakt door de lichamelijke verschillen tussen verdachte en voornoemde [slachtoffer] (welke [slachtoffer] door haar stoornis haar benen niet kon bewegen) en/of door het door verdachte creëren van een bedreigende situatie voor voornoemde [slachtoffer]
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen te weten:
het tongzoenen van voornoemde [slachtoffer] en/of het uit elkaar duwen van de benen van voornoemde [slachtoffer] en/of het met zijn (verdachtes) hand bij de onderbroek van voornoemde [slachtoffer] naar binnen gaan en/of het brengen van een hand van voornoemde [slachtoffer] op zijn, verdachtes, piemel.
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer], te weten op en/of in bed en/of onder de deken(s) van voornoemde [slachtoffer] is gaan liggen en/of voornoemde [slachtoffer] heeft ge(tong)zoend en/of haar benen uit elkaar heeft geduwd en/of zijn hoofd op haar heup heeft gelegd en/of op/over haar be(e)n(en) en/of heup(en) en/of (onder)broek heeft gewreven en/of gestreeld en/of (vervolgens) met zijn hand in haar (onder)broek is gegaan en/of zijn vinger(s) in haar vagina naar binnen heeft gebracht en/of haar hand op zijn (ontblote) piemel heeft gelegd en/of heeft gezegd: "ik hoef maar tien keer te pompen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking; (Artikel 243 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair:
hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten bij voornoemde [slachtoffer] op en/of in bed en/of onder de deken(s) is gaan liggen en/of voornoemde [slachtoffer] heeft ge(tong)zoend en/of zijn hoofd op haar heup heeft gelegd en/of op/over haar be(e)n(en) en/of heup(en) en/of (onder)broek heeft gewreven en/of gestreeld; (Artikel 247 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 juli 2016 te Amsterdam door een feitelijkheid te weten:
het onverhoeds binnengaan van de kamer van [slachtoffer] en het bij voornoemde [slachtoffer] in bed gaan liggen en onder de dekens van voornoemde [slachtoffer] gaan liggen en verder gaan met het verrichten van seksuele handelingen nadat voornoemde [slachtoffer] aangaf dat hij, verdachte, weg moest gaan,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen te weten:
het tongzoenen van voornoemde [slachtoffer] en het met zijn, verdachtes, hand bij de onderbroek van voornoemde [slachtoffer] naar binnen gaan en het brengen van een hand van voornoemde [slachtoffer] op zijn, verdachtes, piemel.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een hem onbekende vrouw, die in bed lag in haar kamer in de instelling waar zowel zij als de verdachte verbleven, aangerand door haar te zoenen en te betasten. Hij heeft hiermee op een uiterst nare manier inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Dat een dergelijke ervaring voor slachtoffers nog lange tijd nadelige psychische gevolgen kan hebben, is iets waaraan de verdachte, die blijkbaar alleen oog heeft gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging, volstrekt voorbij is gegaan.
Blijkens een Uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 1 maart 2019 is de verdachte eerder voor andersoortige misdrijven onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft acht geslagen op de pro justitia rapporten, opgemaakt door de psychiater [naam 1] en de psycholoog [naam 2], van respectievelijk 28 en 23 november 2016.
Deze rapporten zijn eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting in hoger beroep gedagtekend, reden waarom het hof op de terechtzitting van 25 april 2018 opdracht heeft gegeven tot een aanvullend onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte.
De verdachte heeft blijkens de rapporten van beide deskundigen van respectievelijk 3 september en 21 augustus 2018 niet aan een dergelijk onderzoek willen meewerken.
Ook aan een nader advies van de reclassering heeft de verdachte blijkens een rapport van 15 mei 2018 niet willen meewerken.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de verdachte thans in de Van der Hoeven kliniek verblijft krachtens een rechterlijke machtiging in het kader van de BOPZ, welke machtiging voortduurt tot 24 april 2019. Hij heeft inmiddels begeleid verlof genoten dat naar zeggen van de raadsman goed is verlopen.
Beide hierboven genoemde deskundigen hebben in hun rapporten van 28 en 23 november 2016 vermeld dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie van het paranoïde type, zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De deskundigen achtten de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Hert hof zal thans bij gebreke van actuele informatie over de verdachte deze conclusie overnemen en daarmee bij de strafoplegging rekening houden.
Het hof is, gelet op de ernst van het feit, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. F.A. Hartsuiker en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 maart 2019.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]