ECLI:NL:GHAMS:2019:1714

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
23-001836-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld en afpersing op het Oudekerksplein te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was betrokken bij een straatroof op 13 mei 2016 op het Oudekerksplein in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte diefstal met geweld en afpersing, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een jongeman heeft bedreigd en gedwongen om zijn persoonlijke bezittingen, waaronder een rode plastic tas, sportschoenen en een geldbedrag van 50 euro, af te geven. De verdachte heeft tijdens het proces wisselende verklaringen afgelegd, wat door het hof als ongeloofwaardig werd beschouwd. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en de politieambtenaren als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en de verplichting tot reclasseringstoezicht. De uitspraak benadrukt de ernst van straatroven en de impact daarvan op slachtoffers, evenals de recidive van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001836-18
Datum uitspraak: 15 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-654078-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1],
uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Vught, [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland op de openbare weg het Oudekerksplein, in elk geval op een openbare weg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een rode plastic tas en/of een paar sportschoenen en/of een aansteker en/of een portemonnee en/of een geldbedrag van 50 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren
en/of
- met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een rode plastic tas en/of een paar sportschoenen en/of een aansteker en/of een portemonnee en/of een geldbedrag van 50 euro, in elk geval van enig goed geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en of zijn mededader
- (met kracht) die [benadeelde] bij de nek heeft/hebben vastgepakt en/of
- een arm om de nek van die [benadeelde] heeft/hebben gelegd en/of
- de kleding van die [benadeelde], heeft/hebben doorzocht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen omtrent de bewezenverklaring en de strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is allereerst aangevoerd dat de verklaring van aangever [benadeelde] en het proces-verbaal van de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu zij elkaar zodanig tegenspreken dat zij onbetrouwbaar zijn. Met betrekking tot de tenlastegelegde afpersing kan bovendien niet worden vastgesteld dat de verdachte het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening van de portemonnee van de aangever heeft gehad, nu hij die portemonnee direct heeft teruggegeven. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde geweldsaspect. De handelingen die de verdachte en zijn medeverdachte worden verweten, vallen immers niet te kwalificeren als geweld.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de bewijsvraag kan het hof de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte niet onbesproken laten. Het hof stelt die verklaring als ongeloofwaardig terzijde. Daartoe is redengevend dat de verdachte in de loop van dit strafproces zeer wisselende verklaringen heeft afgelegd. Ten overstaan van politie en de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij de avond van 12 op 13 mei 2016 zoveel had gedronken dat hij zich niets meer kan herinneren van hetgeen zich op het Oudekerksplein in Amsterdam heeft afgespeeld. Op de terechtzitting in eerste aanleg deed de verdachte voorkomen dat hij zich inmiddels wel weer precies kon herinneren wat er is gebeurd. Naar eigen zeggen wilde hij nepdrugs aan de aangever verkopen. Toen deze hem vertelde dat hij geen geld bij zich had, heeft de verdachte in zijn portemonnee gekeken om dit te controleren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte deze verklaring grotendeels herhaald, zij het dat hij zichzelf op in het oog springende punten heeft tegengesproken. Zo verklaarde hij in eerste instantie dat de aangever zijn portemonnee aan hem moest laten zien, dat de verdachte hem daarom had gevraagd, en verklaarde hij vervolgens dat de aangever op eigen initiatief de portemonnee aan hem toonde en dat hij hem daar niet naar gevraagd had. Daarnaast acht het hof het hoogst onwaarschijnlijk dat de verdachte niets heeft meegekregen van wat zijn medeverdachte [medeverdachte] aan het doen was; [medeverdachte] zat immers op hetzelfde bankje als de aangever en de verdachte.
Aan de raadsvrouw kan worden toegegeven dat de verklaringen van de aangever en de genoemde politieambtenaren op onderdelen enigszins van elkaar verschillen. Het hof is echter van oordeel dat deze verklaringen juist op essentiële punten wél overeenkomen en de strekking daarvan naar de kern genomen niet uiteenloopt. Aan de omstandigheid dat de aangever en de politieambtenaren kennelijk niet exact dezelfde handelingen van de verdachte hebben geregistreerd (of van die registratie opgave hebben gedaan) kent het hof, anders dan de raadsvrouw, geen doorslaggevende betekenis toe. Er is dus geen reden om de verklaringen onbetrouwbaar te achten. Dit geldt temeer nu het intimiderende karakter van de handelingen van de verdachte, zoals dat door de aangever is omschreven, bevestiging vindt in het proces-verbaal van de politieambtenaren. Voor zover de raadsvrouw heeft willen suggereren dat het gegeven dat de aangever die een lichte tot matige verstandelijke beperking heeft, hem per definitie tot een onbetrouwbare getuige maakt, wordt deze - boude - suggestie door het hof op geen enkele wijze onderschreven.
Hetgeen de raadsvrouw met betrekking tot de bewijsvraag op de terechtzitting in hoger beroep verder te berde heeft gebracht, vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 mei 2016 te Amsterdam, op de openbare weg het Oudekerksplein, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rode plastic tas, een paar sportschoenen en een geldbedrag van 50 euro, toebehorende aan [benadeelde], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een aansteker en een portemonnee, toebehorende aan die [benadeelde],
welk geweld hierin bestond, dat verdachte
- met kracht die [benadeelde] bij de nek heeft vastgepakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van aangifte [nummer: PL1300-2016103739-1] van 13 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 5-7).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 mei 2016 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[benadeelde]:
Op 13 mei 2016 wilde ik omstreeks 01.10 uur uitrusten op een bankje op het Oudekerksplein te Amsterdam. Ik had op dat moment een rode plastic tas bij me, met daarin een schoenendoos met twee schoenen van het merk ‘All Stars’ met aan de zijkant de tekst ‘All Stars’. Er kwamen gelijk twee jongens naast mij zitten. Ik noem hen NN1 en NN2. Ik zag dat NN1, die een Marokkaans uiterlijk had, rechts van mij ging zitten en dat NN2, die een Hindoestaans uiterlijk had, links van mij. Ik hoorde beide personen meerdere keren tegen mij zeggen: “Geef mij een sigaret, wat drink jij?”. Ik werd direct bang voor beide jongens, ook omdat ze mij een soort van insloten op het bankje. Ik hoorde ze daarna zeggen dat ze harddrugs voor me hadden, maar ik weigerde dit. Ik zag dat NN2 mij vervolgens mijn zijn rechterhand vastpakte bij mijn nek. Ik voelde hierdoor pijn in mijn nek. Ik was erg bang en dacht dat ik misschien in elkaar geslagen zou worden door deze jongens. Ik voelde dat NN2 mij nog harder vastpakte. Ik ben zelf geen vechter en werkte maar mee.
Ik zag dat NN1 tegelijkertijd mijn rode plastic tas had gepakt en er in ging kijken. Ik vroeg hierop aan NN1 of ik mijn schoenen terug mocht. Ik hoorde NN1 antwoorden dat ik mijn schoenen niet terug kreeg en dat hij er met mijn schoenen vandoor zou gaan. Ik zag dat NN1 mijn schoenen uit de doos had gepakt en dat hij ze aan het passen was. Ik zag dat NN1 mijn schoenendoos ook scheurde. Ik hoorde NN1 mij vragen of hij ook in mijn rechter broekzak mocht kijken. Ik zag dat NN1 daarna opstond en begon te lopen.
Ik zag dat NN2 bleef zitten en ik hoorde hem tegen mij zeggen: “Luister, luister, waarom observeer je ons. Ben je een politieagent?”. Ik hoorde NN2 zeggen dat hij mijn legitimatiebewijs wilde zien. Ik heb uit angst zelf mijn portemonnee aan NN2 gegeven. Ik hoorde NN2 ook vragen of ik geld had. Ik heb uit angst gezegd dat ik in een apart vakje in mijn portemonnee een briefje van 50 euro had zitten. Ik dacht dat ik beter maar kon meewerken, want anders zou ik misschien klappen krijgen. Ik zag dat NN2 mijn portemonnee doorzocht en het briefje van 50 euro er uithaalde. Ik zag dat NN2 door mijn hele portemonnee heeft gekeken. Ik zag dat NN2 hierna mijn portemonnee terug gaf en ook wegliep. NN2 vroeg tijdens het incident ook nog om een vuurtje en ik gaf hem een aansteker. NN2 is ook weggelopen met mijn aansteker. Het betreft een witte aansteker van het merk ‘BIG’ [het hof begrijpt: Bic]. Ik zag dat beide personen daarna wegliepen over de Oudezijds Voorburgwal. Ik was erg bang tijdens het gehele incident en heb daarom meegewerkt met de jongens.
2. Een proces-verbaal van bevindingen [nummer: PL1300-2016103739-7] van 13 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 10-12).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Op 13 mei 2016 bevond ik, verbalisant [verbalisant 1], mij omstreeks 01.05 uur op het Oudekerksplein en zag dat daar een man op een bankje zat. Deze man bleek later zijn genaamd [benadeelde] [het hof begrijpt: de aangever [benadeelde]]. Aldaar zag ik dat [benadeelde] op intimiderende wijze werd ingesloten door een tweetal personen, welke later bleken te zijn [medeverdachte] en [verdachte] (man), geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats].
Hierop heb ik assistentie verzocht van verbalisant [verbalisant 2], aangezien ik het vermoeden had dat [benadeelde] zou worden beroofd.
Ik, [verbalisant 1], zag dat [verdachte] zijn arm om de nek van [benadeelde] had liggen. Ik zag dat [verdachte] tegelijkertijd erg dicht met zijn gezicht bij die van [benadeelde] kwam. Dit kwam op mij erg intimiderend over. [benadeelde] kwam op mij erg bang over, omdat hij bijna roerloos voor zich uit bleef kijken terwijl [verdachte] en [medeverdachte] zeer dicht tegen hem aan zaten en druk intimiderend tegen hem praatte. Ik zag dat [medeverdachte] een rode plastic tas van [benadeelde] wegnam en er in keek. Ik zag dat [medeverdachte] zijn schoenen uittrok en de schoenen uit de rode tas aantrok.
Ik, [verbalisant 1], zag dat [medeverdachte] en [verdachte] meerdere keren in de zakken van [benadeelde] keken en voelden. Ik zag dat [verdachte] een portemonnee in zijn hand had en er in keek. Wij zagen dat [benadeelde] heel timide op het bankje bleef zitten. Wij zagen namelijk dat hij zich klein hield en dat de beide verdachten over hem heem stonden gebogen. Wij vonden dat dit er zeer bedreigend uitzag. Wij zagen namelijk dat ze tegen hem aanzaten en over hem heen bleven hangen. Wij hadden onbelemmerd uitzicht over de gehele situatie.
Wij zagen dat [medeverdachte] na enkele minuten bij het slachtoffer vandaan liep met een rode plastic tas in zijn handen. Wij zagen dat [verdachte] bij het slachtoffer bleef. Wij zagen dat [medeverdachte] zijn telefoon ter hand nam en deze naar zijn oor bracht. Vermoedelijk belde [medeverdachte] zijn handlanger [verdachte] want ik, [verbalisant 1], zag dat [verdachte] hierop direct opstond van het bankje en tevens zijn telefoon pakte. Ik zag dat [verdachte] wegliep bij [benadeelde] in de richting van [medeverdachte]. Vervolgens zagen wij dat ze zich enkele seconden later bij elkaar voegden.
Na enkele minuten hoorde ik, [verbalisant 2], [medeverdachte] onder andere het volgende zeggen in de Nederlandse taal tegen [verdachte]: “Nou zit ik met die tas opgescheept.” Ik zag dat [medeverdachte] hierbij naar de eerder genoemde rode tas keek. Op het moment dat er uniformpersoneel in het zicht kwam zag ik, [verbalisant 1], dat [medeverdachte] de rode plastic tas weggooide. Na onderzoek bleek dat er een paar nieuwe schoenen in de tas zat. Deze tas is door mij, [verbalisant 1], inbeslaggenomen.
3. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming [nummer: PL1300-2016103739-6], opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina 36).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats: Oudekerksplein Amsterdam
Datum en tijd: 13 mei 2016 te 01.45 uur
Reden: Straatroof
Object: Schoeisel
Merk/type: Converse All Star
Bijzonderheden: 1 paar schoenen
4. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming [nummer PL1300-2016103739-11], opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina 38).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats: Elandsgracht 117 te Amsterdam
Datum en tijd: 13 mei 2016 te 10.00 uur
Omstandigheden: Aansteker zat in de fouillering van [verdachte]
[het hof begrijpt: de verdachte]
Merk/type: Big [het hof leest: Bic]
Kleur: Wit
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 mei 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 13 mei 2016 was ik op het Oudekerksplein in Amsterdam, samen met [medeverdachte]. Ik sprak een man aan. Die man en ik waren beiden Hindoestaans. Ik ging naast hem op het bankje zitten. Hij liet mij zijn portemonnee zien. Ik pakte de portemonnee uit zijn hand. Ik ben weggelopen. Toen kwam de politie naar ons toe. U zegt mij er in mijn fouillering een aansteker is aangetroffen. Dat was een witte aansteker.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 44 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de aard van het tenlastegelegde geweld en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zij heeft erop gewezen dat de verdachte inmiddels een baan en zinnige dagbesteding heeft, hetgeen een taakstraf slecht uitvoerbaar maakt. Daarnaast is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de duur van het voorarrest niet wenselijk, aangezien hij bij een verblijf in detentie voor een duur langer dan twee maanden zijn – uiteindelijk verkregen – begeleide woonplek bij de Stichting Perspektief zal verliezen. Hij houdt zich bovendien momenteel keurig aan de afspraken in het kader van het hem opgelegde toezicht en staat inmiddels onder bewind. Hij is eindelijk goed ingebed in de benodigde hulpverlening.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof als bedoeld in artikel 312 Sr. Hij heeft samen met een kompaan een jongeman die op een bankje aan het uitrusten was in het holst van de nacht op intimiderende wijze een paar schoenen en geld afhandig gemaakt. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen nog geruime tijd last houden van psychische klachten, zo leert de ervaring. Daar komt bij dat dit soort delicten gevoelens van onveiligheid in de maatschappij versterkt, bij eventuele omstanders in het bijzonder.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 april 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van een soortgelijk delict, hetgeen in zijn nadeel weegt. Dit laatste geldt ook voor de omstandigheid dat hij tot op heden er geen blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelwijze in te zien.
Bij de strafoplegging heeft het hof voorts acht geslagen op de straffen die ter zake van straatroven met licht geweld aan recidivisten plegen te worden opgelegd, welke straffen hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden genoemd. Nu de straatroof in deze zaak in vereniging is gepleegd neemt het hof een gevangenisstraf van 9 maanden tot uitgangspunt. Hieruit spreekt dat het hof de in eerste aanleg opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde straffen te laag vindt.
In de tijd die sinds het tenlastegelegde is verstreken, de persoonlijke situatie van de verdachte (die behoorlijk belaste voorgeschiedenis heeft) en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht ziet het hof echter aanleiding om een aanzienlijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm te gieten. Hiermee beoogt het hof tevens de verdachte ertoe te bewegen dat hij zich in de toekomst verre houdt van het plegen van strafbare feiten. Het hof zal aan het voorwaardelijk strafdeel, mede gelet op het rapport van GGZ Reclassering [naam] van 4 december 2017, de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht verbinden en in het hardnekkige recidivepatroon van de verdachte wordt grond gezien de proeftijd vast te stellen op 3 jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3
(drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de reclassering en zich gedurende de proeftijd te houden aan deze meldplicht en aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. H.A. van Eijk en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 mei 2019.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]