Op 15 mei 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 25 juli 2018 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1991, die werd beschuldigd van het medeplegen van het bezit van cocaïne en verschillende hoeveelheden MDMA. Het hof heeft het vonnis van de eerste rechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, en dat de vordering tot tenuitvoerlegging zou worden toegewezen. Het hof heeft echter besloten om de vordering tot tenuitvoerlegging te vernietigen en in plaats daarvan een taakstraf van 28 uren op te leggen, in plaats van de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Dit besluit is genomen in het belang van de effectiviteit en geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen, waarbij overtredingen niet vrijblijvend mogen zijn. De uitspraak is gedaan na onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 1 mei 2019, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. Het hof heeft geconcludeerd dat de eerdere beslissing van de politierechter in grote lijnen juist was, maar heeft de vordering tot tenuitvoerlegging aangepast.