beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.242.998/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 16 april 2019
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IBB KONDOR B.V.,
gevestigd te Oegstgeest,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE LEEGE LANDEN II B.V.,
gevestigd te Utrecht,
VERZOEKSTERS,
advocaten:
mr. H.P. Plasen
mr. N. Jans, beiden kantoorhoudende te Enschede,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE LEEGE LANDEN II B.V.,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER,
advocaten:
mr. H.P. Plasen
mr. N. Jans, beiden kantoorhoudende te Enschede,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLAND VASTGOED CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te Baarn,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOXBERGEN HOLDING B.V.,
gevestigd te Baarn,
3.
[A],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaten:
mr. W.P. Wijersen
mr. K. Spruitenburg, beiden kantoorhoudende te Amsterdam.
1.
Het verloop van het geding
1.1 Verzoekster sub 1, verzoekster sub 2/verweerster en belanghebbenden worden hierna respectievelijk (ook) aangeduid met IBB, De Leege Landen, HVC, Boxbergen en [A] . Belanghebbenden gezamenlijk worden (ook) aangeduid met HVC c.s.
1.2 Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen in de eerste fase procedure van deze zaak met zaaknummer 200.213.017.017/01 OK van 12 juli 2017, 8 januari 2018, 18 mei 2018 en 19 juni 2018.
1.3 Bij de beschikking van 12 juli 2017 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van De Leege Landen over de periode vanaf 2012 en mr. M.W.E. Evers te Amsterdam tot onderzoeker benoemd. Bij de beschikking van 8 januari 2018 heeft de Ondernemingskamer het onderzoeksbudget verhoogd.
1.4 Bij de beschikking van 18 mei 2018 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het verslag met bijlagen van het bij de beschikking van 12 juli 2017 bevolen onderzoek ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden en bij de beschikking van 19 juni 2018 heeft de Ondernemingskamer de vergoeding van de onderzoeker vastgesteld.
1.5 De Leege Landen en IBB hebben bij op 18 juli 2018 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met productie de Ondernemingskamer verzocht – zakelijk weergegeven – bij beschikking, uitvoerbaar bij voorbaat,
vast te stellen dat uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid bij de Leege Landen waarvoor HVC c.s. verantwoordelijk zijn;
het besluit van de aandeelhoudersvergadering van 16 oktober 2015 van De Leege Landen tot decharge te vernietigen en ook overigens enig ander besluit tot decharge ten aanzien van handelen of nalaten dat onderdeel uitmaakt van het onderhavige wanbeleid;
zodanige voorziening te treffen als de Ondernemingskamer in goede justitie geraden acht;
alsmede HVC c.s. hoofdelijk te veroordelen tot voldoening van de kosten van het onderzoek en van de kosten in deze procedure.
1.6 Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 25 oktober 2018. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen en onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
2 De feiten
De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten:
2.1De Leege Landen is op 12 februari 2001 opgericht. IBB en HVC houden sinds 31 augustus 2001 elk 50% van de aandelen in het geplaatste kapitaal van De Leege Landen. HVC was tot 11 mei 2017 enig bestuurder van De Leege Landen. Op 11 mei 2017 heeft HVC ontslag genomen als bestuurder en is – bij tijdens de mondelinge behandeling van het enquêteverzoek van IBB ter zitting van de Ondernemingskamer genomen aandeelhoudersbesluit – IBB in haar plaats tot bestuurder van De Leege Landen benoemd.
2.2IBB is een groepsmaatschappij van het bouwconcern Volker Wessels. Gezamenlijk bevoegd bestuurders van IBB zijn [B] (hierna: [B] ), in functie vanaf 1 december 2011, en [C] (hierna: [C] ), in functie vanaf 25 januari 2016.
2.3Boxbergen is enig bestuurder en enig aandeelhouder van HVC. Enig bestuurder en enig aandeelhouder van Boxbergen is [A] . [A] is beëdigd makelaar.
2.4Op 1 september 2002 heeft [A] namens De Leege Landen enerzijds en HVC (toen nog geheten Holland Huis Vastgoed B.V.) en aan HVC gelieerde vennootschappen anderzijds een rekening-courantovereenkomst getekend waarin onder meer is bepaald dat ieder der partijen aan de andere partijen een krediet in rekening-courant verstrekt en dat partijen over het gemiddelde saldo een rentevergoeding van 4% per jaar verschuldigd zijn.
2.5De onderneming van De Leege Landen heeft zich in het verleden bezig gehouden met een viertal woningprojecten in de gemeente Baarn. De Leege Landen, die optrad als projectontwikkelaar, heeft de grond gekocht en daarop heeft IBB in opdracht van De Leege Landen woningen en appartementen gebouwd, die aan derden zijn verkocht.
2.6Een van de projecten betrof de ontwikkeling van zestien woningen en zeven garages aan de [....] te [....] (hierna: het project [....] ). Bij brief van 11 november 2009 aan Kondor Wessels B.V. heeft [A] geschreven:
“
Als directeur van IBB Kondor B.V. heeft U met Holland Huis Vastgoed B.V. inzake het project Ericastraat te Baarn de navolgende afspraken gemaakt:
IBB Kondor B.V. verwerft 50% van de aandelen in De Leege Landen II B.V.
De Leege Landen II B.V. zal voor de financiering van dit project een externe financiering van 794.115,-- euro met de Rabobank afsluiten.
Hoewel niet afgesproken, is Holland Huis Vastgoed B.V. mede aansprakelijk voor de lening.
De benodigde liquiditeit in dit project zal worden opgebracht door IBB Kondor B.V. en Holland Huis Vastgoed B.V. in verhouding ¾ en ¼.
De winstverdeling zal pondspondsgewijs zijn (ieder 50%).
De administratie wordt gevoerd door Holland Huis Vastgoed B.V.”
2.7Op 20 januari 2010 hebben IBB en De Leege Landen een aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot het project Ericastraat. Het project is in de periode van eind 2010 tot begin 2011 opgeleverd.
2.8Bij enkele van de zestien door IBB in opdracht van De Leege Landen gebouwde woningen aan de [....] te [....] zijn gebreken aan het licht gekomen, die veroorzaakt zijn doordat een leverancier van IBB betongranulaat had geleverd dat met ongebluste kalk was verontreinigd. Deze gebreken kwamen tot uiting in de vorm van zogeheten ‘pop-outs’, ofwel loslatende betonschilfers.
2.9IBB heeft bij brief van 20 februari 2012 aan De Leege Landen, zoals besproken met [A] , een voorstel doen toekomen voor een onderlinge regeling van de pop-outproblematiek. Daarvan maken de volgende bepalingen deel uit:
“
(…)
1.
IBB Kondor bv is bereid om aan Leege Landen een korting ad EUR 340.000-- incl. BTW te betalen terzake de door IBB in opdracht van Leege Landen gebouwde woningen met zogenaamde pop-outs gebreken, zulks op basis van een door IBB te verstrekken creditfactuur.
2.
(…)
3.
Leege Landen vrijwaart IBB Kondor bv voor eventuele schadeclaims van kopers van de in opdracht van Leege Landen door IBB Kondor bv gebouwde woningen.
4.
(…)
5.
(…)
6.
Met in acht name van het bovenstaande verleent Leege Landen finale kwijting aan IBB Kondor bv en verklaart Leege Landen voor het overige niets meer van IBB Kondor bv te vorderen te hebben. (…)”
2.1Bij e-mail van 27 februari 2012 heeft [A] IBB verzocht € 340.000 over te maken naar de derdengeldenrekening van zijn advocaat en daaraan toegevoegd: “
Ik maak dan de verschuldigde bedragen over aan de eigenaren van de twee onder een kapwoningen.” [A] heeft bij e-mail van 29 februari 2012 aan IBB bevestigd akkoord te zijn met de hiervoor geciteerde bepalingen van het voorstel van IBB.
2.11IBB heeft op 16 maart 2012 tweemaal een bedrag van € 50.000 overgemaakt naar vorenbedoelde derdengeldenrekening met vermeldingen “
AFKOOP SCHADE 2/1 KAP [D]” onderscheidenlijk “
AFKOOP SCHADE 2/1 KAP [E]”. De Leege Landen heeft deze betalingen van in totaal € 100.000 vervolgens op of omstreeks 27 maart 2012 doen overmaken aan Boxbergen en bij brief van dezelfde datum, gericht aan Boxbergen, onder meer geschreven: “
Op uw rekening is overgemaakt een bedrag ad € 100.000=. Dit bedrag is beschikbaar ter afwikkeling van de aansprakelijkheid van de kopers van [....] te [....] t.o.v. De Leege Landen II B.V. De Leege Landen II acht zich aansprakelijk inzake de waardedaling voor de genoemde woningen m.b.t. de aanwezigheid van ongebluste kalk in de betonnen constructie van de woningen”.
2.12Van het resterende door IBB aan De Leege Landen te betalen bedrag van € 240.000 is een bedrag van € 40.000 op 16 maart 2012 op de derdengeldenrekening betaald onder vermelding “rente 2012” en is een bedrag van € 200.000 op 7 juni 2012 rechtstreeks aan De Leege Landen overgemaakt onder vermelding “restant inzake creditfactuur Heembeton’. Ter afwikkeling van de schikking heeft IBB tot slot op 8 juni 2012 een creditfactuur ad € 340.000 aan De Leege Landen verstrekt.
2.13Eind 2012 heeft De Leege Landen de zaak met de kopers van de woning aan de Ericastraat 10 geschikt voor een bedrag van € 5.000. Daarbij is een vaststellingsovereenkomst, gedateerd 8 december 2012, gesloten. Het bedrag van € 5.000 is op 23 april 2013 door De Leege Landen betaald.
2.14Bij dagvaarding van 28 januari 2014 hebben [E] (hierna: [E] ) en [F] (samen hierna: [E] c.s.), de kopers van de woning aan de [....] , tegen De Leege Landen en Boxbergen bij de rechtbank Midden-Nederland een procedure aanhangig gemaakt, strekkende tot betaling van een bedrag van € 50.000 uit hoofde van een vaststellingsovereenkomst die zij naar hun stelling met De Leege Landen hadden gesloten. Bij tussenvonnis van 24 december 2014 achtte de rechtbank deze stelling onvoldoende onderbouwd, maar overwoog wel dat de conclusie gerechtvaardigd was dat De Leege Landen jegens [E] c.s. toerekenbaar was tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting om de woning aan de [....] zonder gebreken (pop-outs) op te leveren en daarom gehouden was de dientengevolge door [E] c.s. geleden schade te vergoeden. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor uitlating van partijen hierover en over het voornemen een deskundige te benoemen met betrekking tot de omvang van de schade.
2.15Bij e-mail van 30 september 2015 heeft [A] HVC en IBB opgeroepen voor een algemene vergadering van aandeelhouders van De Leege Landen op 16 oktober 2015. Blijkens de notulen van die vergadering was daar slechts HVC aanwezig, is de jaarrekening 2014 vastgesteld en is aan de directeur decharge verleend.
2.16IBB heeft bij e-mail van 4 november 2015 aan de accountant van De Leege Landen en bij e-mail van 30 november 2015 aan het bestuur van De Leege Landen vragen gesteld over rekening-courantboekingen in de jaren 2012, 2013 en 2014, opgemerkt dat de verhouding in de rekening-courantsaldi tussen IBB en HVC/Boxbergen ¾ ¼ moet zijn, maar dat de rekening-courantverhouding na 2011 scheef is gegroeid.
2.17Bij vonnis van 14 september 2016 heeft de rechtbank Midden-Nederland een einduitspraak gedaan in de onder 2.14 bedoelde procedure. De rechtbank heeft De Leege Landen bij dat vonnis veroordeeld tot betaling aan [E] c.s. van € 20.000. [A] heeft het vonnis per e-mail van 16 september 2016 toegezonden aan IBB.
2.18IBB heeft bij brief aan De Leege Landen van 16 december 2016 – naar aanleiding van een oproeping voor een algemene vergadering van aandeelhouders op 22 december 2016 – diverse vragen gesteld over de jaarrekeningen over de boekjaren 2012 tot en met 2015.
2.19Op 22 december 2016 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van De Leege Landen plaatsgevonden, waar [C] , namens IBB, en [A] (die de vergadering voorzat) aanwezig waren. In die vergadering heeft [A] zich op het standpunt gesteld dat hij alleen vragen over de jaarrekening 2015 hoefde te beantwoorden. Met betrekking tot de stand van de rekening-courantverhoudingen heeft [A] verklaard: “
Ik heb mezelf eerst afgelost. Dat heb ik kunnen doen want over de wijze van aflossing zijn geen afspraken gemaakt.”Op 31 december 2015 bedroegen de saldi in rekening-courant € 1.019.215 te voldoen aan IBB en € 4.482 te voldoen aan HVC en aan haar gelieerde entiteiten (een verhouding 99,56%/0,44%).
2.2IBB heeft namens De Leege Landen op 6 februari 2017 € 20.000 betaald aan [E] , nadat [E] medio januari 2017 had aangezegd het faillissement van De Leege Landen aan te zullen vragen, omdat De Leege Landen niet tot betaling van dit bedrag was overgegaan.
2.21IBB heeft bij brief aan De Leege Landen van 9 februari 2017 de vragen die zij in haar brief van 16 december 2016 had gesteld, voor zover deze onbeantwoord waren gebleven, herhaald en waar nodig gewijzigd en aangevuld.
2.22Op die brief heeft [A] op 9 februari 2017 per e-mail namens HVC gereageerd. Zijn reactie behelst: “
(…) Jij gaf aan dat ik had bepaald dat er geen informatie mocht worden verstrekt, hetgeen juist is. Jaren geven wij uitgebreid info naar IBB. Terwijl er regelmatig uitvoerige sessies op het kantoor van onze boekhouder worden gegeven. Waar die info bij IBB Kondor blijft is mij een raadsel.(…)
Wel blijven de rekeningen onbetaald. Ik zal ook niet verder op de beantwoording ingaan zolang de bijgevoegde rekeningen niet zijn betaald. (…)”
2.23In de onderzoeksperiode zijn diverse rekening-courantverhoudingen in de boekhouding van De Leege Landen verantwoord voor IBB en HVC en gelieerde partijen: enerzijds rekening-courantposities op naam van IBB en (afzonderlijk) IBB/Schadevergoeding, anderzijds rekening-courantposities op naam van HVC, Boxbergen, Holland Huis Investments B.V., Baarn Beheer B.V., Holland Huis Makelaardij B.V. en [A] . Op 31 december 2011 was De Leege Landen een bedrag in rekening-courant verschuldigd van bijna € 1.7 miljoen, waarvan (afgerond) 75% aan IBB en 25% aan HVC en gelieerde partijen; op 31 december 2014 was De Leege Landen een bedrag in rekening-courant verschuldigd van (afgerond) bijna € 1.3 miljoen, waarvan (afgerond) 94,3% aan IBB en 5,7% aan HVC en gelieerde partijen; op 31 december 2015 was De Leege Landen een bedrag in rekening-courant verschuldigd van ruim € 1 miljoen, waarvan (afgerond) 99,5% aan IBB en 0,5% aan HVC en gelieerde partijen. Op 17 mei 2017 waren het verschuldigde bedrag en de verhoudingen globaal dezelfde.
3 De inhoud van het verslag
3.1De onderzoeker heeft na een inleiding, een korte historie en een schets van de samenwerking tussen partijen in zijn verslag aandacht besteed aan de pop-outproblematiek (hoofdstuk 4), de rekening-courant en de gemaakte financieringsafspraak (hoofdstuk 5), concrete boekingen (hoofdstuk 6) en de informatievoorziening (hoofdstuk 7). De onderzoeker sluit af met een aantal conclusies (hoofdstuk 8), die als volgt luiden.
“
8.2. Onderzoeker is van oordeel dat het gevoerde beleid van, en de gang van zaken bij, De Leege Landen tijdens de Onderzoeksperiode op een aantal onderdelen ernstige tekortkomingen vertoont.
8.3.De bestuurder van De Leege Landen – Holland Vastgoed Consultancy, een aan [A] verbonden vennootschap – heeft bij de wijze waarop is omgegaan met de (aflossing van de) rekening-courantverhoudingen van de aandeelhouders, de persoonlijke belangen van [A] gediend. [A] is daarbij in 2012 zeer ver gegaan, door een deel van het bedrag dat IBB Kondor (als aannemer) aan De Leege Landen had betaald in het kader van de getroffen pop–out schikking aan te wenden tot voldoening van Boxbergen. In afwijking van de kort voordien nog gedane mededelingen dat EUR 100.000 zou worden aangewend ter afkoop van de ingestelde claims van de bewoners van Ericahof 8 ( [E] ) en [....] ( [D] ), heeft [A] dit bedrag overgemaakt naar zijn persoonlijke vennootschap en voor zichzelf behouden, als aflossing op zijn deel van de rekening–courantfinanciering. IBB Kondor is hierin op geen enkele wijze gekend. Bovendien handelde [A] hiermee in strijd met de gemaakte financieringsafspraak ter zake Project Ericastraat (¾ IBB Kondor – ¼ [A] ).
8.4De rekening-courantverhoudingen van de aandeelhouders zijn nadien uitsluitend verder scheef gegroeid, in afwijking van de bedoelde 75/25 financieringsafspraak. [A] heeft ervoor gezorgd dat op de rekening-courantvordering van de aan hem gelieerde vennootschappen werd afgelost, maar dat op de vordering van IBB Kondor niet of nauwelijks werd afgelost door De Leege Landen. Dit terwijl het project Ericastraat zeer moeizaam verliep: niet alle woningen konden worden verkocht, en ook de verhuur van de onverkochte woningen verliep niet zonder problemen. (…) Al die tijd, zelfs nog in 2015 – het jaar waarin de laatste woningen werden verkocht en door middel van de aankoop van 88 appartementsrechten op (nog te bouwen) garageboxen in Utrecht werd getracht het verlies te beperken – ging [A] zonder IBB Kondor daarin te kennen door met het doen van aflossingen op zijn deel van de financiering, in afwijking van de financieringsafspraak.
8.5.Het resultaat is dat de aan [A] gelieerde vennootschappen nagenoeg geheel zijn afgelost, terwijl IBB Kondor momenteel nog met een financiering in De Leege Landen zit van meer dan EUR 1 miljoen (dit nog afgezien van de eventuele rente), waarvan zeer de vraag is of deze vordering ooit nog door De Leege Landen kan worden voldaan.
8.6.De rechtvaardiging van [A] voor zijn handelwijze – dat hij als directeur op deze manier recht deed aan de in zijn ogen onjuiste wijze waarop IBB Kondor bij de afwikkeling van de pop- outproblematiek had gehandeld – geeft eveneens blijk van onjuist beleid. Er was in 2012 immers een finale regeling getroffen met aannemer IBB Kondor. Als onderdeel van die regeling hadden partijen elkaar finale kwijting verleend en had De Leege Landen het pop–out risico overgenomen, behoudens dat IBB Kondor opkomende pop–outs zou blijven herstellen. De Leege Landen had hiervoor EUR 340.000 (inclusief BTW) ontvangen, een bedrag dat destijds ook door [A] is aangeduid als "schadevergoeding". Het past de bestuurder dan niet nadien zijn gevoelens over deze – in 2012 finaal afgesloten – zaak te vertalen naar extra betalingen aan zijn persoonlijke vennootschappen, ten nadele van IBB Kondor (als mede–aandeelhouder). Voorzover [A] al gerechtvaardigd meende dat waardevermindering van de woningen niet onder de getroffen regeling viel, dan had hij namens De Leege Landen hierover in alle openheid een juridische discussie moeten voeren met IBB Kondor (als aannemer) en dit via de aangewezen weg moeten beslechten.
8.7.Op dezelfde wijze kijkt Onderzoeker aan tegen het eenzijdig door [A] genomen besluit een deel van de rekening-courantschuld die De Leege Landen had aan IBB Kondor over te boeken naar een afzonderlijke grootboekrekening getiteld "schadevergoeding". IBB Kondor is niet gekend in deze actie. Ook voor deze actie bestond in de ogen van Onderzoeker geen grond. Onbegrijpelijk is ook de onderbouwing van het bedrag van de rekening-courantpost "schadevergoeding" zoals [A] deze op 24 februari 2015 toezond aan Focus4U. In die berekening wordt immers uitgegaan van een bedrag aan waardevermindering van de woningen dat aanzienlijk hoger ligt dan het bedrag dat door De Leege Landen zelf op basis van het bijgestelde advies van makelaar Prins werd bepleit in de procedure tegen [E] . Uit het document van 24 februari 2015 blijkt immers dat [A] bij zijn berekening is uitgegaan van een schadebedrag van EUR 129.400 per woning, wat aanzienlijk hoger is dan het bedrag waarvan De Leege Landen in de procedure met [E] uitging. Daarnaast werd in de berekening EUR 240.000 in plaats van EUR 340.000 als reeds betaald aangemerkt. De reden voor de opsplitsing van de rekening-courantschuld aan IBB Kondor is ook lange tijd niet zichtbaar geweest voor IBB Kondor. In de jaarrekening 2013 – die begin 2015 is opgemaakt – werd vermeld dat sprake was van een rekening-courant I en een rekening-courant II. Ook in latere jaarrekeningen is dit zo gebleven. Pas in oktober 2015, tijdens de inhaalslag die na de aanstelling van Visser (interim-controller IBB Kondor) werd gemaakt, is duidelijk geworden dat de opsplitsing had plaatsgevonden omdat [A] het deel van de schuld genaamd "schadevergoeding" ter discussie stelde.
8.8.De hierboven beschreven wijze waarop [A] in zijn ogen recht heeft gedaan aan de pop–outproblematiek vertoont gelijkenis met de oorzaak van de discussie over het al dan niet verschuldigd zijn van rente over de rekening–courantverhoudingen. De Leege Landen heeft tot en met 2008 rente vergoed over beide rekening–courantverhoudingen, hetgeen ook in lijn is met de rekening-courantovereenkomst uit 2001 (tussen De Leege Landen en aan [A] gelieerde vennootschappen). [A] stopte hiermee, en liet de al opgekomen rente storneren, vanwege de in zijn ogen onjuiste opstelling van een andere vennootschap behorende tot het Volker Wessels concern in een geheel ander project (Zuidpunt). Deze rentediscussie liep ook tijdens de Onderzoeksperiode door en was aan het einde daarvan nog niet opgelost.
8.9Daarnaast is gebleken dat transacties hebben plaatsgevonden waarbij [A] (potentieel) een tegenstrijdig belang had. Tijdens de Onderzoeksperiode is een bedrag van EUR 80.750 ten titel van management fee betaald door De Leege Landen aan vennootschappen van [A] en daarnaast EUR 10.000 aan Talista B.V. Hieraan ligt geen besluitvorming van de algemene vergadering ten grondslag, noch uitdrukkelijke instemming van IBB Kondor. [A] heeft erkend dat in ieder geval een deel van deze toekenningen heeft plaatsgevonden zelfs zonder enig overleg met IBB Kondor. Gelet op het tegenstrijdige belang van [A] bij deze transacties, is Onderzoeker van oordeel dat ook dit blijk geeft van onjuist beleid. Hetzelfde geldt voor het in rekening brengen van courtage door [A] . Hoewel Onderzoeker aanneemt dat [A] , althans zijn makelaarskantoor, in bepaalde gevallen courtage mocht rekenen, was er geen concrete afspraak vastgelegd. Dit betekent dat het daarom op de weg van [A] lag om in voorkomend geval vooraf, en met overlegging van de relevante informatie, met IBB Kondor in overleg te treden teneinde hierover gezamenlijk te (kunnen) besluiten. Niet is gebleken dat dit is gebeurd.
8.1Onderzoeker is ook kritisch over de praktijk dat uitgaven die betrekking hebben op De Leege Landen via aan [A] gelieerde vennootschappen lopen, doordat leveranciers factureren aan een dergelijke vennootschap en deze facturen vervolgens worden doorbelast aan De Leege Landen. Hetzelfde geldt, omgekeerd, voor het aanwenden van middelen van De Leege Landen voor andere doeleinden dan het project (Onderzoeker heeft als voorbeeld genoemd het overboeken van geld naar de echtgenoot van [A] ), wat dan in rekening-courant van [A] of Boxbergen werden geboekt. Het gevolg is immers dat zaken door elkaar gaan lopen met als resultaat dat onvoldoende inzicht bestaat in de onderliggende rechtsverhoudingen en facturen, wat risico's meebrengt die afbreuk doen aan het belang van De Leege Landen. De voor deze praktijk gegeven verklaring – dat het in de DGA–praktijk gebruikelijk is facturen te laten richten aan de vennootschap die geld heeft – overtuigt naar het oordeel van Onderzoeker niet. De Leege Landen is geen 100% groepsmaatschappij van Boxbergen, maar een 50/50 joint venture met IBB Kondor die bovendien 75% van de rekening–courantfinanciering heeft verstrekt. De Leege Landen zou ook gewoon zelf in staat zijn geweest om rechtstreeks leveranciers te betalen indien [A] het banksaldo binnen De Leege Landen had gelaten. Het verminderde inzicht als gevolg van de hiervoor beschreven praktijk wordt versterkt door het onderling "overhevelen" van rekening- courantverhoudingen tussen de aan [A] gelieerde vennootschappen, teneinde deze te salderen. Ook bij dergelijke overhevelingen had [A] naar het oordeel van Onderzoeker een tegenstrijdig belang, en is niet gebleken dat hij daarmee op de aangewezen wijze is omgegaan.
8.11Wat betreft de informatievoorziening aan IBB Kondor meent Onderzoeker dat de directie tot ultimo 2016 aan IBB Kondor heeft verstrekt hetgeen was afgesproken, en ook dat zij haar medewerking heeft verleend aan informatieverzoeken die tot dat moment zijn gedaan. In de tijd dat Witvoet bij IBB Kondor controller was, heeft hij per kwartaal de kolommenbalansen verstrekt gekregen, zoals Witvoet dat wenste. Ook zijn steeds de door de directie opgemaakte jaarrekeningen verstrekt. De Leege Landen heeft haar medewerking verleend, in het najaar van 2015, aan de inhaalslag die aan de zijde van IBB Kondor nodig was na het uitvallen van Witvoet, in de tijd dat Visser de interim controller was. En ook nadat Visser haar werk had afgerond en Heemskerk binnen IBB Kondor als controller het aanspreekpunt werd van Focus4U, is De Leege Landen doorgegaan met het verstrekken van de verzochte informatie. Uit de e-mails van Visser van 9 december 2015 en 27 januari 2016 leidt Onderzoeker af dat IBB Kondor op dat moment zelf ook geen informatieverzoeken meer had en dat zij de wijze waarop de inhaalslag was gemaakt als prettig had ervaren. Voorzover in de brieven van IBB Kondor van 16 december 2016 en 9 februari 2017 opnieuw werd gevraagd naar informatie die al was verstrekt, kan Onderzoeker zich de verbazing hierover van [A] voorstellen. Onderzoeker heeft daarnaast vastgesteld dat [A] [B] heeft betrokken bij de uiteindelijke verkoop van de woningen die in 2011/2012 onverkocht waren gebleven en die nadien waren verhuurd. Ook heeft [A] [B] de door hem verzochte informatie verschaft bij de inbreng, in oktober 2015, van de garagebox aan de [....] te [....] .
8.12Op grond van de informatie die aan IBB Kondor in de Onderzoeksperiode is verstrekt, waren de scheefgroei van de rekening–courantverhoudingen en de managementfee steeds kenbaar voor IBB Kondor. Deze zaken bleken reeds uit de kolommenbalansen die waren verstrekt aan Witvoet. IBB Kondor had hierop veel eerder actie kunnen ondernemen. Ook uit hetgeen [B] tijdens het interview heeft verklaard volgt dat er destijds te weinig aandacht is geweest voor de zaak. Pas vanaf oktober 2015 is IBB Kondor zich weer actief gaan verdiepen in de financiële informatie. Ook uit de interne e-mail van [A] van 8 maart 2016 leidt Onderzoeker af dat de scheve financieringsverhouding geruime tijd bekend was bij IBB Kondor, (waarbij werd verwezen naar een memo van januari 2014). Ook Visser gaf begin januari 2016 aan dat er "nu echt’ actie was vereist. Bij het voorgaande brengt Onderzoeker ook in herinnering dat IBB Kondor al voorafgaand aan de Onderzoeksperiode in discussie was met [A] over de administratie. Onderzoeker heeft niet kunnen vaststellen of IBB Kondor inderdaad pas na ontvangst van het eindvonnis van 14 september 2016 (zoals dat werd toegezonden aan [A] per e-mail van 16 september 2016) op de hoogte was geraakt van het feit dat de claim van [E] niet was afgekocht in 2012 en dat in werkelijkheid een procedure had plaatsgevonden. Veel wijst er op dat IBB Kondor, in ieder geval vanaf begin 2015, al door [A] was geïnformeerd over de nog lopende rechtelijke procedure. Anderzijds leidt Onderzoeker uit de e-mail van [B] van 10 maart 2016 af dat hij op dat moment niet wist bij wie er werd geclaimd en wat er werd geclaimd, terwijl [A] in antwoord op die e-mail alleen enkele producties toezond. Ook indien IBB Kondor vanaf 2015 niet daadwerkelijk wist dat de claim van [E] nog liep, had IBB Kondor ook op dit onderdeel veel meer en kritischer kunnen doorvragen naar aanleiding van de ontvangen berichten zoals behandeld in par. 7.31 e.v.
8.13.Tot slot getuigt het naar het oordeel van Onderzoeker van onjuist beleid dat de directie jaarrekeningen heeft gedeponeerd bij het Handelsregister als ware deze vastgesteld, terwijl vaststelling niet heeft plaatsgevonden, althans met vermelding van een onjuiste datum van vaststelling. Dit betreft: (i) de jaarrekening 2012: daarvan is onduidelijk of deze is vastgesteld en de in het Handelsregister vermelde datum van vaststelling ( 7 januari 2014) is in ieder geval onjuist, (ii) de jaarrekening 2013: deze is niet vastgesteld maar in het Handelsregister is desondanks opgenomen dat vaststelling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2015, (iii) de jaarrekening 2014: deze is wel vastgesteld als gevolg van het feit dat IBB Kondor niet ter vergadering van 16 oktober 2015 is verschenen, maar in het Handelsregister is vermeld dat de jaarrekening pas is vastgesteld op 28 januari 2016 (deponering heeft bovendien plaatsgevonden na het verstrijken van de termijn van 8 dagen als bedoeld in artikel 2:394 lid 1 BW) en (iv) de jaarrekening 2015: deze is niet vastgesteld maar desondanks is de jaarrekening bij het Handelsregister gedeponeerd als ware deze vastgesteld op 31 oktober 2016.”