ECLI:NL:GHAMS:2019:1602

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
23-001762-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van witwassen en voorhanden hebben van drugs met betrekking tot een verdachte in Hoogvliet Rotterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, was aangeklaagd voor het medeplegen van witwassen en het voorhanden hebben van drugs. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA, amfetamine en hennep, evenals het verwerven en voorhanden hebben van contant geld dat afkomstig was uit misdrijven. De verdachte had samen met een medeverdachte op 21 september 2015 in Hoogvliet Rotterdam drugs en contant geld in vreemde valuta in bezit. Tijdens de rechtszitting in hoger beroep werd door de verdediging aangevoerd dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, maar het hof oordeelde dat er voldoende reden was voor de aanhouding van de verdachte. Het hof concludeerde dat de verdachte en de medeverdachte wetenschap hadden van de aanwezige drugs in de woning en dat de aangetroffen contante bedragen duidden op witwassen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten, met een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001762-17
datum uitspraak: 8 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-706437-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 21 september 2015 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 2.101 pillen en/of 409 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en / of (ongeveer) 850 ml, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2:
hij op of omstreeks 21 september 2015 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 3.319 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3:
hij op of omstreeks 21 september 2015, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een voorwerp, te weten 2.594 euro en/of 6.560 euro en/of 2.900 euro, althans een bedrag aan contant geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten 2.594 euro en/of 6.560 euro en/of 2.900 euro, althans een geldbedrag aan contant geld gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en bewijsoverweging komt.

Ter terechtzitting gevoerde verweren

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een onrechtmatige aanhouding en doorzoeking van de woning, omdat geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Het gevolg daarvan moet zijn dat alle resultaten die uit de onrechtmatige aanhouding voortvloeien (waaronder het in beslag genomen geld en de aangetroffen drugs) van het bewijs uitgesloten moeten worden.
Het hof overweegt als volgt.
Ten tijde van de aanhouding was er, anders dan de verdediging stelt, sprake van een redelijk vermoeden van schuld. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden van belang. Een politieagent zag dat medeverdachte [medeverdachte] geld wisselde bij een geldwisselkantoor op het Damrak. Ondertussen stond de verdachte in een steeg op drie meter afstand en met zijn blik gericht op [medeverdachte]. [medeverdachte] keek steeds schichtig om zich heen en gedroeg zich zenuwachtig. Nadat [medeverdachte] geld had gewisseld, liep zij langs de verdachte en zij spraken kort met elkaar. Vervolgens ging de verdachte geld wisselen. De verdachte had een brandende sigaret in zijn hand die hij aan [medeverdachte] overhandigde. [medeverdachte] rookte deze op in de Mandemakersteeg. De verbalisant zag dat de verdachte en [medeverdachte] steeds om zich heen keken en oogcontact hielden. Zodra de verdachte klaar was met het wisselen van geld, liepen [medeverdachte] en de verdachte samen weg in de richting van de Nieuwedijk.
Voordat de verbalisanten besloten [medeverdachte] en de verdachte aan te houden, sprak één van hen kort met de medewerker van het geldwisselkantoor. Die gaf aan dat het voor hem niet duidelijk was dat [medeverdachte] en de verdachte bij elkaar hoorden. Hij verklaarde ook dat [medeverdachte] voor een bedrag van € 2.594,00 aan Schotse en Ierse ponden omwisselde en dat de verdachte voor een bedrag van € 6.563,00 aan Noord-Ierse ponden inwisselde.
Naast dat sprake is van een witwastypologie (het omwisselen van een aanzienlijk contant geldbedrag aan buitenlandse valuta), zijn er verdachte omstandigheden. De verdachten zijn gezamenlijk op pad, maar ten tijde van het omwisselen doen zij voorkomen alsof zij alleen zijn. Daarnaast vertoonde met name [medeverdachte] zenuwachtig gedrag, wat het vermoeden dat de verdachten bezig waren geld wit te wassen ondersteunt.
Onder deze omstandigheden is sprake van een voldoende redelijk vermoeden dat sprake is van witwassen, om over te gaan tot aanhouding van de beide verdachten. Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim, zodat geen aanleiding bestaat om de resultaten die het gevolg zijn van de aanhouding van de verdachte van het bewijs uit te sluiten.
Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten geen wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning, zodat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het aanwezig hebben van de verdovende middelen. De verdachte moet van deze feiten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 kan niet worden bewezen dat de verdachte de € 2.900,00 heeft witgewassen die bij de medeverdachte in haar tas is aangetroffen, nu de verdachte geen wetenschap had van dit bedrag.

Bewijsoverweging

Feiten 1 en 2 – in de woning aangetroffen hard- en softdrugs
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hadden op het moment van hun aanhouding samen contante geldbedragen in euro’s voorhanden. De dag na hun aanhouding is de door de medeverdachte [medeverdachte] gehuurde woning in Hoogvliet doorzocht. Voorafgaand aan de doorzoeking is door verbalisanten aan de medeverdachte [medeverdachte] gevraagd of zij toestemming kregen om met de sleutel de woning te betreden om de huisdieren van de medeverdachte [medeverdachte] uit de woning te halen. De medeverdachte [medeverdachte] gaf deze toestemming niet. In de woning zijn - na verkregen machtiging tot het binnentreden van de woning - op verschillende plaatsen hard- en softdrugs aangetroffen, waaronder circa 2.100 MDMA pillen. In de woning zijn verder in een slaapkamer (kamer 6) twee volle boodschappentassen met mannenkleding aangetroffen. In een afgesloten deel van de kledingkast in deze kamer is een kleine plastic tas met vrouwenkleding aangetroffen. Verder zijn persoonlijke documenten van de verdachte in de woning aangetroffen, waaronder poststukken van recente datum. De verklaring van de verdachte dat [medeverdachte] spullen van de verdachte zou hebben bewaard in haar oude woning en deze spullen zouden zijn ‘meeverhuisd’ naar de woning in Hoogvliet acht het hof niet aannemelijk, mede gelet op het feit dat de in de woning aangetroffen poststukken geadresseerd aan de verdachte van recente datum zijn.
Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte en de medeverdachte beiden gebruik maakten van de woning waar de verdovende middelen zijn aangetroffen. Het hof gaat ervan uit dat de gebruikers van een woning wetenschap hebben van de aanwezige goederen en deze goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat dit anders is. De bewijsmiddelen bieden daarentegen concrete aanknopingspunten dat de verdachte en de medeverdachte daar wel van op de hoogte waren. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen, met name de forse hoeveelheid MDMA pillen, en de geldbedragen die onder de verdachte en de medeverdachte zijn aangetroffen, gaat het hof ervan uit dat deze bestemd waren voor de handel in verdovende middelen waar zowel de verdachte als de medeverdachte kennis van hadden.
Gelet op het bovenstaande acht het hof bewezen dat de verdachte, wist dat de aangetroffen drugs in de woning aanwezig waren en dat zij die drugs samen opzettelijk aanwezig hebben gehad.
Het door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoek tot het horen van de medeverdachte [medeverdachte] zal worden afgewezen omdat de noodzaak tot het horen van [medeverdachte] ontbreekt, nu [medeverdachte] reeds als getuige is gehoord door de raadsheer-commissaris.
Feit 3 - witwassen
Het hof stelt voorop dat het aanwezig hebben van een aanzienlijk bedrag aan contant geld in vreemde valuta een witwastypologie is. Onder de medeverdachte en in de auto waarin de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] reden zijn drie contante geldbedragen aangetroffen. Het bedrag van € 2.594,00 was verkregen door het inwisselen van Ierse en Schotse ponden door de medeverdachte en is aangetroffen in het dashboardkastje van de auto. € 6.560,00 was verkregen door het inwisselen van Noord-Ierse ponden door de verdachte en is aangetroffen in een tasje van de medeverdachte. Daarnaast is nog € 2.900,00 aangetroffen in hetzelfde tasje als waarin de € 6.560,00 zat met een document inzake een eerdere wisseltransactie op 11 september 2015 in Rotterdam van (vermoedelijk eveneens) Noord-Ierse ponden. Bij elkaar opgeteld gaat het om € 12.054,00.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte of [medeverdachte] naast de uitkering van [medeverdachte] legale inkomsten hadden. In het bijzonder is niet gebleken dat zij legale werkzaamheden hebben verricht waardoor zij in het bezit zijn gekomen van Schotse, Ierse of Noord-Ierse ponden.
Naast het voorhanden hebben van contant geld zijn in de woning van de verdachte en de medeverdachte hard- en softdrugs aangetroffen in hoeveelheden die duiden op handel in verdovende middelen. Wanneer het gaat om opbrengsten die onmiddellijk van eigen misdrijf afkomstig zijn, moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben daarvan. Van de bedragen € 2.594,00 en € 6.560,00 kan direct worden vastgesteld dat sprake is van meer dan het enkel verwerven en voorhanden hebben nu de verdachte en [medeverdachte] vreemde valuta hebben omgewisseld naar euro’s en derhalve sprake is van ‘omzetten’ van het uit eigen misdrijf ontvangen geld. Wat betreft de € 2.900,00 die bij de medeverdachte [medeverdachte] in haar tas is aangetroffen gaat het hof, gelet op het in de tas aangetroffen document van [bedrijf] d.d. 11 september 2015, eveneens uit van (de resterende opbrengst van) een wisseltransactie.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij omstreeks 21 september 2015 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2.101 pillen en 409 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en 850 ml, van een materiaal bevattende amfetamine;
2:
hij omstreeks 21 september 2015 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 3.319 gram, van een materiaal bevattende hennep;
3:
hij op 21 september 2015, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, 2.594 euro en 6.560 euro en 2.900 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de oplegging van de straf rekening dient te worden gehouden met de persoon van de verdachte en heeft verzocht tot oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van hard- en softdrugs en het witwassen van geld. Drugs, met name harddrugs, vormen een ernstig gevaar door de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs en contant geld, is aannemelijk dat de verdovende middelen bestemd waren voor de handel.
Het hof acht de (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden, voor zover die ter terechtzitting zijn gebleken niet van zodanige aard dat afgeweken dient te worden van de straf zoals die in eerste aanleg door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. J.D.L. Nuis en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 mei 2019.
Mr. R.P. den Otter en mr. J.D.L. Nuis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]