ECLI:NL:GHAMS:2019:1601

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
23-001795-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van witwassen en drugsbezit met bewijsvoering op basis van aangetroffen middelen en contante bedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, was aangeklaagd voor het medeplegen van witwassen en het opzettelijk aanwezig hebben van hard- en softdrugs. De tenlastelegging omvatte onder andere het bezit van MDMA-pillen, amfetamine en hennep, evenals het verwerven en voorhanden hebben van aanzienlijke contante bedragen die vermoedelijk uit misdrijf afkomstig waren. Tijdens de zitting op 24 april 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte heeft ontkend wetenschap te hebben gehad van de drugs en het witwassen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte gebruik maakten van de woning waar de drugs zijn aangetroffen, en dat er voldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezige middelen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De strafoplegging is gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die te maken heeft met psychische problemen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee jaar voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De in beslag genomen geldbedragen zijn verbeurd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001795-17
datum uitspraak: 8 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-706436-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 21 september 2015 te Hoogvliet, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 2.101 pillen en/of 409 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en / of (ongeveer) 850 ml, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2:
zij op of omstreeks 21 september 2015 te Hoogvliet, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 3.319 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3:
zij op of omstreeks 21 september 2015, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een voorwerp, te weten 2.594 euro en/of 6.560 euro en/of 2.900 euro, althans een bedrag aan contant geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten 2.594 euro en/of 6.560 euro en/of 2.900 euro, althans een geldbedrag aan contant geld gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, bewijsoverweging en stafoplegging komt.

Ter terechtzitting gevoerde verweer

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden verklaard nu de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs en geen opzet heeft gehad op het witwassen, noch wetenschap heeft gehad dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf.

Bewijsoverweging

Feiten 1 en 2 – in de woning aangetroffen hard- en softdrugs
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hadden op het moment van hun aanhouding samen contante geldbedragen in euro’s voorhanden. De dag na hun aanhouding is de door de verdachte gehuurde woning in Hoogvliet doorzocht. In de aangifte adreswijziging, gedaan door de verdachte, is vermeld dat de datum van verhuizing naar de gehuurde woning 9 juli 2015 was. Voorafgaand aan de doorzoeking is door verbalisanten aan de verdachte gevraagd of zij toestemming kregen om met de sleutel de woning te betreden om de huisdieren van de verdachte uit de woning te halen. De verdachte gaf deze toestemming niet. In de woning zijn - na verkregen machtiging tot het binnentreden van de woning - op verschillende plaatsen hard- en softdrugs aangetroffen, waaronder circa 2.100 MDMA pillen. In de woning zijn verder in een slaapkamer (kamer 6) twee volle boodschappentassen met mannenkleding aangetroffen. In een afgesloten deel van de kledingkast in deze kamer is een kleine plastic tas met vrouwenkleding aangetroffen. Verder zijn persoonlijke documenten van [medeverdachte] in de woning aangetroffen, waaronder poststukken van recente datum.
In de telefoon van de verdachte zijn meerdere foto’s aangetroffen van XTC-pillen. Daar zat ook een foto bij van een rosé kleurige pil die zeer sterke gelijkenis vertoont met de in de woning aangetroffen MDMA-pillen.
Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte en de medeverdachte beiden gebruik maakten van de woning waar de verdovende middelen zijn aangetroffen. Het hof gaat ervan uit dat de gebruikers van een woning wetenschap hebben van de aanwezige goederen en deze goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat dit anders is. De bewijsmiddelen bieden daarentegen concrete aanknopingspunten dat de verdachte en de medeverdachte daar wel van op de hoogte waren. De huisdieren van de verdachte verbleven in de woning zodat zij daar dagelijks moet zijn geweest en in de ruimte waar verdovende middelen zijn gevonden, is vrouwenkleding aangetroffen. Verder wilde de verdachte de politie geen toestemming geven om haar woning te betreden ondanks het feit dat haar huisdieren zich daar bevonden en zorg behoeften ten tijde van haar afwezigheid. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen, met name de forse hoeveelheid MDMA pillen, en de geldbedragen die onder de verdachte en de medeverdachte zijn aangetroffen, gaat het hof ervan uit dat deze bestemd waren voor de handel in verdovende middelen waar zowel de verdachte als de medeverdachte kennis van hadden.
Gelet op het bovenstaande acht het hof bewezen dat de verdachte, wist dat de aangetroffen drugs in de woning aanwezig waren en dat zij die drugs samen opzettelijk aanwezig hebben gehad.
Feit 3 - witwassen
Het hof stelt voorop dat het aanwezig hebben van een aanzienlijk bedrag aan contant geld in vreemde valuta een witwastypologie is. Onder de verdachte en in de auto waarin de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] reden zijn drie contante geldbedragen aangetroffen. Het bedrag van € 2.594,00 was verkregen door het inwisselen van Ierse en Schotse ponden door de verdachte en is aangetroffen in het dashboardkastje van de auto. € 6.560,00 was verkregen door het inwisselen van Noord-Ierse ponden door de medeverdachte en is aangetroffen in een tasje van de verdachte. Daarnaast is nog € 2.900,00 aangetroffen in hetzelfde tasje als waarin de € 6.560,00 zat met een document inzake een eerdere wisseltransactie op 11 september 2015 in Rotterdam van (vermoedelijk eveneens) Noord-Ierse ponden. Bij elkaar opgeteld gaat het om € 12.054,00.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte of [medeverdachte] naast de uitkering van de verdachte legale inkomsten hadden. In het bijzonder is niet gebleken dat zij legale werkzaamheden hebben verricht waardoor zij in het bezit zijn gekomen van Schotse, Ierse of Noord-Ierse ponden.
Naast het voorhanden hebben van contant geld zijn in de woning van de verdachte en de medeverdachte hard- en softdrugs aangetroffen in hoeveelheden die duiden op handel in verdovende middelen. Wanneer het gaat om opbrengsten die onmiddellijk van eigen misdrijf afkomstig zijn, moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben daarvan. Van de bedragen € 2.594,00 en € 6.560,00 kan direct worden vastgesteld dat sprake is van meer dan het enkel verwerven en voorhanden hebben nu de verdachte en [medeverdachte] vreemde valuta hebben omgewisseld naar euro’s en derhalve sprake is van ‘omzetten’ van het uit eigen misdrijf ontvangen geld. Wat betreft de € 2.900,00 die bij de verdachte in haar tas is aangetroffen gaat het hof, gelet op het in de tas aangetroffen document van [bedrijf] d.d. 11 september 2015, eveneens uit van (de resterende opbrengst van) een wisseltransactie.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
zij omstreeks 21 september 2015 te Hoogvliet, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 2.101 pillen en 409 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en 850 ml, van een materiaal bevattende amfetamine;
2:
zij omstreeks 21 september 2015 te Hoogvliet, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 3.319 gram, van een materiaal bevattende hennep;
3:
zij op 21 september 2015, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, 2.594 euro en 6.560 euro en 2.900 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of omgezet, terwijl zij en haar mededader wisten, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht en heeft verzocht de verdachte daarom te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte gelet op haar kwetsbare persoonlijkheid, psychische problematiek, de afhankelijkheidssituatie die medeverdachte [medeverdachte] had gecreëerd en de angst die zij voor hem had geen weerstand kon bieden aan [medeverdachte]. De destructieve relatie met [medeverdachte] heeft geleid tot een zodanige grote psychische druk dat de wilsvrijheid van de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten werd aangetast.
Het hof overweegt als volgt.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Beoordeeld dient te worden of de verdachte onder zodanige druk van medeverdachte [medeverdachte] stond dat sprake is geweest van een zodanige van buiten komende drang dat de verdachte daaraan geen weerstand kon/behoefde te bieden. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat de verdachte een (affectieve) relatie had met de medeverdachte en zich afhankelijk van hem voelde (en mogelijk ook was). Dit betekent echter niet dat daardoor sprake was van een zodanige drang dat de verdachte in redelijkheid geen weerstand meer kon bieden aan het medeplegen van strafbare feiten. De verdachte had naar de politie kunnen gaan en bovendien heeft zij in een eerdere situatie, met betrekking tot het rondrijden van [medeverdachte] langs verschillende adressen om vermoedelijk drugs rond te brengen, zelf een grens getrokken en is zij weggereden. Het hof verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en stelt vast dat er geen situatie is geweest waaraan de verdachte in redelijkheid geen weerstand kon bieden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld tot de verbeurdverklaring van de bij de verdachte aangetroffen (grote) geldbedragen en tot teruggave van € 20,00 en GBP 20,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden bij een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden en een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd de beslissing van de rechtbank te volgen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de oplegging van de straf rekening dient te worden gehouden met de persoon van de verdachte. De verdachte heeft te maken met forse psychische klachten, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis en PTSS. Verder heeft de verdachte ondanks haar zware verleden geen noemenswaardig strafblad en is er sinds het ten laste gelegde feit veel veranderd in haar persoonlijke omstandigheden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van hard- en softdrugs en het witwassen van geld. Verdovende middelen, met name harddrugs, vormen een ernstig gevaar door de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen en contant geld, is aannemelijk dat de verdovende middelen bestemd waren voor de handel.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport betreffende de verdachte van 22 december 2018 waaruit blijkt dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens en ernstige psychische problemen. In het rapport is vermeld dat hierdoor de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde zijn beïnvloed. Geconcludeerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het hof zal deze conclusie volgen en daarmee rekening houden bij de keuze van de strafsoort en het bepalen bij de hoogte van de op te leggen straffen.
Ter terechtzitting is gebleken dat sinds het ten laste gelegde feit veel is veranderd ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zo volgt zij op dit moment diverse behandelingen voor haar psychische problematiek en verslavingen, is zij verhuisd en is zij bezig met de aanpak van haar schulden.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Onder de verdachte zijn vijf geldbedragen in beslag genomen, te weten € 2.595,00, € 2.900,00, € 6.560,00, € 20,00 en GBP 20,00. Deze inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen behoren aan de verdachte toe.
De bedragen € 2.595,00, € 2.900,00 en € 6.560,00, moeten verbeurd worden verklaard, aangezien met betrekking tot die voorwerpen feit 3 is begaan. Ten aanzien van de overige bedragen bestaat geen grond voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich moet melden bij Reclassering Nederland, regio Den Haag, wanneer zij daarvoor wordt opgeroepen, en zich daarna blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, waarbij zij zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft, ook wanneer die aanwijzingen betrekking hebben op budgetbeheer en/of haar dagbesteding.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Geld euro
5050732
waarde 2595
2. Geld euro
5050736
waarde 2900
3. Geld euro
5050740
waarde 6560.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4. geld euro
5050744
waarde 20
5. geld buitenlands
5050743; 20 britse ponden waarde 25,40.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. J.D.L. Nuis en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 mei 2019.
Mr. R.P. den Otter en mr. J.D.L. Nuis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]