ECLI:NL:GHAMS:2019:1540

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
23-002795-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 juli 2016. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die was aangeklaagd voor hennepteelt. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 76.485,48 zou betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In eerste aanleg werd dit bedrag door de rechtbank vastgesteld op € 50.000,00, waarop de veroordeelde in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 april 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die opnieuw een bedrag van € 50.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gevorderd. De verdediging voerde aan dat er ten onrechte van twee oogsten was uitgegaan en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de mogelijkheid van mislukte oogsten. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar heeft uiteindelijk de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel overgenomen, met enkele aanpassingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de totale bruto opbrengst van de hennepkwekerij € 54.138,00 bedroeg, na aftrek van kosten en handelsvoorraad. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 50.400,00, ter ontneming van het door de veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de vordering van het openbaar ministerie heeft toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002795-16
datum uitspraak: 2 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 juli 2016 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-700523-14 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1966,
adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg schriftelijk gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 76.485,48.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie vervolgens gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 50.000,00 en dat de veroordeelde wordt verplicht dat bedrag aan de Staat te betalen.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 juli 2016 veroordeeld ter zake van – kort samengevat – hennepteelt.
De rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 8 juli 2016 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 50.000,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank. Het hof sluit zich echter aan bij gedeelten van de motivering van het vonnis die zien op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en zal deze – zoals hierna gespecificeerd en weergegeven – overnemen.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 50.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat hij zich kan vinden in de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de hoeveelheid oogsten en het eigen gebruik door de veroordeelde. Hij heeft daarbij aangevuld dat het onwaarschijnlijk is dat een kweker die forse investeringen doet, een oogst zonder adequaat ingrijpen gewoon laat mislukken; dat is niet geloofwaardig.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat ten onrechte is uitgegaan van twee oogsten in plaats van één oogst. Er is volgens hem onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat een oogst kan mislukken. Hennep is een natuurproduct en zelfs al zou de veroordeelde een goede kweker zijn geweest, dan geldt dat ook die afhankelijk is van onvoorspelbare omgevingsfactoren. Bovendien is geen sprake van een professionele installatie, hetgeen blijkt uit het feit dat illegale stroomaansluiting onvakkundig is aangelegd. Ten slotte dienen de kosten voor eigen gebruik wel in mindering te worden gebracht.
Oordeel van het hof
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de opbrengsten en de kosten op pagina 3 en 4 van het vonnis en neemt deze over, met dien verstande dat het hof de door de rechtbank meegenomen afschrijvingskosten van € 400,00 buiten beschouwing laat en de eerste alinea onder het kopje “bruto opbrengst” zal aanpassen, één en ander zoals hierna weergegeven.
Aantal oogsten
Op 17 april 2014 werd in een woning aan de [adres 2] te Den Helder een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. [1]
Het hof gaat ervan uit dat in deze kwekerij voorafgaand aan de aangetroffen kweek, die ongeveer negen weken oud was, twee eerdere oogsten zijn gerealiseerd. Dit volgt uit de bevindingen van de politie en de fraudespecialist van Liander N.V. bij het ontmantelen van de kwekerij [2] en de verklaring van de veroordeelde dat er twee keer is geoogst. [3] De verklaring van de veroordeelde dat de eerste oogst is mislukt en de tweede oogst hing te drogen (dus nog niet was verkocht), is niet aannemelijk. Nog daargelaten dat de veroordeelde zijn verklaring niet nader heeft gespecificeerd, laat staan heeft onderbouwd waardoor die eerste oogst zou zijn mislukt, is de veroordeelde, blijkens zijn justitiële documentatie maar bovenal naar eigen zeggen, een ervaren hennepteler. Zo noemt de veroordeelde zichzelf tijdens zijn verhoor bij de politie op 17 april 2014 “een goede kweker”. Daarbij komt dat de veroordeelde tijdens dat verhoor ook heeft verklaard dat hij al een half jaar weed verkocht, hetgeen bevestiging vindt in de PSL-melding van november 2013, waarin wordt gesproken over “een komen en gaan” van jongelui.
Bruto opbrengst
Het hof zal in de berekening uitgaan van 276 planten bij de eerste oogst. Het hof baseert deze hoeveelheid op de aangetroffen hennepplanten: 43 in de schuur, 64 in de kamer aan de linkerkant en 169 in de kamer aan de rechterkant. Het gaat ervan uit dat de eerste oogst een gelijke hoeveelheid planten betrof. Van de tweede oogst hebben 186 planten voordeel opgeleverd, nu uit het ‘proces-verbaal van aantreffen van de hennepkwekerij’ blijkt dat er nog 90 henneptoppen te drogen hingen. Het hof gaat er vanuit dat dit deel van de tweede oogst nog niet was verkocht.
In het rapport ‘wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) van 1 november 2010 (hierna: het BOOM-rapport) wordt beschreven dat de opbrengst per hennepplant afhankelijk is van het aantal hennepplanten per m². In deze kwekerij verschilde het aantal planten per m², in de ruimte met 64 hennepplanten stonden 4 hennepplanten per m² en in de ruimte met 169 hennepplanten stonden 9 hennepplanten per m². Het hof gaat ervan uit dat dit bij de eerdere oogsten eveneens het geval was. Daar hoort een opbrengst bij van minimaal 31,8 gram per plant, respectievelijk 33,1 gram per plant en 30,9 gram per plant. [4]
De totale bruto hennepopbrengst van de eerste oogst bedraagt dan:
43 x 31,8 gram = 1.367,4 gram
64 x 33,1 gram = 2.118,4 gram
169 x 30,9 gram = 5.222,1 gram
Totaal 8.707,9 gram
Bij de berekening van de totale bruto hennepopbrengst van de tweede opbrengst zal het hof, in het voordeel van de veroordeelde, ervan uitgaan dat de 90 henneptoppen die te drogen hingen uit de ruimte kwamen waar de opbrengst per plant 33,1 gram bedroeg.
De totale bruto hennepopbrengst van de tweede oogst bedraagt dan:
8.707,90 – (90 x 33,1) = 5.728,9 gram.
De totale bruto hennepopbrengst van twee oogsten bedraagt dan: 8.707,9 + 5.728,9 = 14.436,8 gram.
Het hof gaat uit van de verklaring van de veroordeelde dat hij de hennep voor € 3,50 à € 4,00 per gram verkocht [5] , en gaat uit van een gemiddelde verkoopprijs van € 3,75 per gram. Er is geen aanleiding het gewicht aan hennep voor eigen gebruik af te trekken van de totale opbrengst nu de veroordeelde zich de kosten voor de aankoop van deze hennep heeft bespaard.
De totale bruto opbrengst bedraagt dan: 14.436,80 x € 3,75 = € 54.138,00.
Kosten
Het hof acht aannemelijk dat de veroordeelde ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.
De in mindering te brengen kosten voor twee oogsten zijn op basis van het BOOM-rapport als volgt [6] :
Hennepstekken € 1.316,70 (€ 2,85 per stek)
Variabele kosten € 1.538,46 (€ 3,33 per stek)
Totaal € 2.855,16
Tevens zal de aangetroffen handelsvoorraad van veroordeelde worden afgetrokken van de totale bruto opbrengst, te weten 234 gram x € 3,75 = € 877,50.
Anders dan de rechtbank zal het hof de afschrijvingskosten van € 400,00 buiten beschouwing laten, nu deze kosten niet daadwerkelijk door de veroordeelde zijn gemaakt. De veroordeelde heeft immers bij de politie verklaard dat de kosten voor het materiaal van € 3.500,00 – waar de afschrijvingskosten op zien –nog niet waren betaald. [7] Gesteld noch gebleken is dat deze kosten nadien alsnog zijn voldaan.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het door de veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door het hof geschat op € 54.138,00 - € 2.855,16 - € 877,50 = € 50.405,34, afgerond € 50.400,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 50.400,00.
Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager – anders dan de toegepaste afronding – zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
50.400,00 (vijftigduizend vierhonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 50.400,00 (vijftigduizend vierhonderd euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 mei 2019.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 29 april 2014, met nummer PL1000-2013117296-13, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, p. 16 en 17.
2.De aangifte van [naam] namens Liander N.V. van 1 mei 2014, p. 19 en 31.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 april 2014, met nummer PL10DH-2013117296-5, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, p. 49.
4.Het BOOM-rapport van 1 november 2010.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 april 2014, met nummer PL10DH-2013117296-5, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, p. 51.
6.Het BOOM-rapport van 1 november 2010.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 april 2014, met nummer PL10DH-2013117296-5, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, p. 48.