ECLI:NL:GHAMS:2019:1516

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
200.239.161/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake incasso-overeenkomst tussen Advex Financiële Diensten B.V. en Hofstad Beheer B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Advex Financiële Diensten B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Advex heeft in eerste aanleg gevorderd dat Hofstad Beheer B.V. en [geïntimeerde] worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 112.954,39, dat zij stelt te zijn verschuldigd op basis van een incasso-overeenkomst. De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld dat Hofstad de tweede declaratie van Advex ten onrechte onbetaald heeft gelaten, maar heeft de vordering tegen [geïntimeerde] afgewezen omdat de stelling dat hij als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld onvoldoende gemotiveerd was. In hoger beroep heeft Advex betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vordering op [geïntimeerde] niet voldoende was onderbouwd. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat Advex niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd voor zover het de vordering tegen [geïntimeerde] betreft en heeft Advex veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.239.161/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/607194 / HA ZA 16-449
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 april 2019
inzake
ADVEX FINANCIËLE DIENSTEN B.V.,
gevestigd te Blaricum,
appellante,
advocaat: mr. N.J. Margetson te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.Th.P. van Voorst te Zoetermeer.
Partijen worden hierna Advex en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Advex is bij dagvaarding van 15 februari 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2017, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer/rolnummer gewezen tussen Advex als eiseres en (onder meer) [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Advex heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep (naar het hof begrijpt: voor zover tussen haar en [geïntimeerde] gewezen) zal vernietigen en de vordering van Advex op [geïntimeerde] zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep (naar het hof begrijpt: voor zover tussen hem en Advex gewezen) zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten, inclusief nakosten.
Advex heeft bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak, voor zover in dit hoger beroep nog relevant, om het volgende.
(i) Hofstad Beheer B.V. (verder: Hofstad) houdt zich bezig met het beheer van en beleggen in onroerend goed. [geïntimeerde] was tot 20 december 2008 enig aandeelhouder en bestuurder van Hofstad.
(ii) Advex verleent incasso- en administratieve diensten aan derden.
(iii) Op verzoek van Hofstad houdt Advex zich sinds 21 augustus 2007 – samen met advocaat mr. G.J. Hofmans (verder: Hofmans) – bezig met het in rechte incasseren van de vordering die Hofstad stelt te hebben op Rixtel Assuradeuren B.V. (verder: Rixtel). De vordering betreft een bedrag van in hoofdsom circa € 600.000,=. Tussen Hofstad en Rixtel is daarover sinds 1996 een gerechtelijke procedure aanhangig. Bij declaratie van 4 januari 2011 heeft Advex de tot dan toe gemaakte kosten van Hofmans bij Hofstad in rekening gebracht. Hofstad heeft deze declaratie voldaan. Hofstad heeft ook de verdere kosten van Hofmans voor het voeren van de gerechtelijke procedure tegen Rixtel – al dan niet via Advex – voldaan.
(iv) Bij vonnis van 26 januari 2011 heeft de rechtbank Den Haag Rixtel, kort gezegd, veroordeeld tot betaling van geldsommen. Naar aanleiding daarvan heeft Advex aan Hofstad bij declaratie van 25 maart 2011 een bedrag van € 36.912,29 exclusief btw aan incassoprovisie gedeclareerd. Dat bedrag heeft Hofstad (vermeerderd met btw) voldaan. In hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag Rixtel bij arrest van 13 oktober 2015 wederom veroordeeld tot betaling van (hogere) geldsommen. Naar aanleiding daarvan heeft Advex Hofstad bij declaratie van 22 oktober 2015 een aanvullend bedrag van € 26.082,67 exclusief btw aan incassoprovisie in rekening gebracht. Deze factuur heeft Hofstad onbetaald gelaten.
3.2.
Advex heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd en voor zover in dit hoger beroep relevant, Hofstad en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 112.954,39 (met wettelijke handelsrente) en hen hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten. Zij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat zij in opdracht van Hofstad onder vigeur van een incasso-overeenkomst werkzaamheden heeft verricht ter incasso van de vordering van Hofstad op Rixtel. Advex heeft zich daarbij primair op het standpunt gesteld dat Hofstad, omdat de incasso-overeenkomst is geëindigd, is gehouden om Advex het overeengekomen bedrag van € 112.954,39 te betalen en heeft subsidiair – voor zover zou worden geoordeeld dat geen contractuele relatie bestaat tussen Hofstad en Advex – betoogd dat Hofstad onrechtmatig handelt door dat bedrag niet te betalen, terwijl ook [geïntimeerde] – die feitelijk zeggenschap heeft over Hofstad – onrechtmatig handelt door te bewerkstelligen dat Advex voor haar werkzaamheden niet wordt betaald. [geïntimeerde] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep, kort gezegd en voor zover thans relevant, ten aanzien van Hofstad geconcludeerd dat zij de tweede declaratie van Advex (ten bedrage van € 31.560,03, inclusief btw) ten onrechte onbetaald heeft gelaten, maar ten aanzien van [geïntimeerde] overwogen dat de stelling dat hij als toenmalig bestuurder onrechtmatig zou hebben gehandeld – door ervoor te zorgen dat Advex niet werd betaald – als onvoldoende gemotiveerd dient te worden gepasseerd. Op grond van een en ander heeft de rechtbank de vordering van Advex tegen Hofstad daarom tot een bedrag van € 31.560,03 toegewezen en de vordering van Advex tegen [geïntimeerde] afgewezen.
3.4.
Voor het onderhavige hoger beroep tussen Advex en [geïntimeerde] zijn enkel
grief XI e.v.relevant. Met
grief XIbetoogt Advex dat de rechtbank ten aanzien van [geïntimeerde] ten onrechte heeft overwogen dat de stelling dat hij als toenmalig bestuurder onrechtmatig zou hebben gehandeld – door ervoor te zorgen dat Advex niet werd betaald – als onvoldoende gemotiveerd dient te worden gepasseerd en dat de vordering jegens hem daarom dient te worden afgewezen. Advex stelt dat de primaire grondslag van de vordering op [geïntimeerde] een contractuele is, die ten onrechte niet door de rechtbank is besproken, zodat deze overweging onvoldoende is gemotiveerd. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.5.
Advex heeft allereerst gesteld (memorie van grieven onder 21) dat [geïntimeerde] haar medio juni 2007 heeft verzocht hem in persoon en Hofstad bij te staan in een reeds lang (sinds 1996) lopende procedure, dat zij [geïntimeerde] in die procedure heeft bijgestaan en dat haar vordering op [geïntimeerde] dan ook is gebaseerd op de incasso-overeenkomst tussen haar en [geïntimeerde] in persoon. Ter adstructie van die stelling heeft Advex verwezen naar een aantal door haar in het geding gebrachte brieven en faxberichten (productie 6). Uit de inhoud van en toelichting (door Advex) op deze (eerste zes) brieven en faxberichten kan echter niet meer worden afgeleid dan dat [geïntimeerde] in privé was betrokken bij een procedure en zich daartoe (ook in privé) van rechtsbijstand had voorzien, niet dat hij enigerlei incasso-opdracht aan Advex heeft gegeven. Uit de bij deze productie (6) tevens in het geding gebrachte (niet door Advex toegelichte) brief van Advex aan Hofstad van 21 augustus 2007 blijkt bovendien expliciet dat Hofstad, en niet [geïntimeerde] in privé, opdracht tot incasso heeft gegeven aan Advex in de zaak tegen Rixtel. Vervolgens heeft Advex nog gesteld (memorie van grieven onder 23) dat zij haar eerste declaratie in die zaak (van 4 januari 2011) op verzoek van [geïntimeerde] op naam van Hofstad heeft gesteld, waarmee zij kennelijk bedoelt te stellen dat deze aan [geïntimeerde] in privé had moeten zijn gericht. Advex onderbouwt echter op geen enkele wijze waarom deze declaratie, die aan Hofstad is gericht, aan [geïntimeerde] in privé had moeten zijn gericht. Advex heeft, al met al, onvoldoende gesteld om te (kunnen) concluderen dat [geïntimeerde] in privé opdracht tot incasso heeft gegeven, zodat zij niet aan haar stelplicht heeft voldaan en aan bewijslevering van haar kant niet wordt toegekomen. Tegen de overweging van de rechtbank met betrekking tot de door Advex gestelde subsidiaire grondslag van haar vordering (onrechtmatige daad) heeft zij niet gegriefd, zodat deze geen bespreking behoeft.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat
grief XIfaalt en dat
grief XII,
grief XIIIen
grief XIV, die van het welslagen van de elfde grief afhankelijk zijn, evenmin slagen. De overige grieven, die geen betrekking hebben op het onderhavige geding in hoger beroep, blijven buiten bespreking.
3.7.
De slotsom luidt dat het appel faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd voor zover tussen Advex en [geïntimeerde] gewezen. Advex zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover tussen Advex en [geïntimeerde] gewezen;
veroordeelt Advex in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op € 726,= voor verschotten, op € 1.959,= voor salaris advocaat en op € 157,= voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 82,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot in geval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, D.J. van der Kwaak en A.E. Oderkerk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 april 2019.