Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Burgemeester en wethouders kunnen in verband met short stay een vergunning verlenen wegens de tijdelijke onttrekking aan de bestemming tot bewoning van zelfstandige woonruimte voor een periode van maximaal 10 jaar.
De vergunning wordt slechts verleend indien de woonruimte geschikt blijft voor bewoning.
Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van artikel 7 en artikel 30 van de wet.
3.Beoordeling
short stay,aan toeristen te verhuren voor perioden korter dan zeven respectievelijk vijf dagen. Hierdoor heeft Eras schade geleden, die bestaat uit de bestuurlijke boete en alle daarmee samenhangende kosten.
short stayheeft geschonden, hetgeen Short Stay Group betwist, is geen grond geweest voor het opleggen van de boete, net zomin als het ontbreken van de samenvoegvergunning. Het maakt dan ook geen verschil of Short Stay Group de appartementen voor drie, zeven of meer nachten heeft verhuurd. Was er wel een onttrekkingsvergunning verleend dan had zelfs een schending van de
short stayregels niet geleid tot het opleggen van een boete, zo stelt Short Stay Group. De Huisvestingsverordening biedt volgens haar in een dergelijk geval geen bevoegdheid tot het opleggen van een boete maar - hooguit - een (discretionaire) bevoegdheid tot het intrekken van de vergunning, dit laatste slechts na afweging van alle belangen. Er is dus geen causaal verband tussen de gestelde tekortkoming, gelegen in het (beweerdelijk) niet naleven van de
short stayregels, en de opgelegde boete. Sterker nog, zo stelt Short Stay Group, er is hoe dan ook geen tekortkoming, aangezien ook een verhuur voor perioden korter dan vijf dagen niet in strijd is met de huurovereenkomst: artikel 10.1 van de huurovereenkomst toont juist aan dat het de bedoeling was van Short Stay Group om de appartementen voor de korte verhuur van drie nachten aan toeristen te verhuren. Ook als wordt uitgegaan van de juiste grondslag van de boete (het onttrekken van woningen aan de woonruimtevoorraad zonder vergunning) kan Short Stay Group niet als overtreder worden aangemerkt, aangezien partijen hadden afgesproken dat Eras, conform de Huisvestingsverordening, de onttrekkingsvergunning zou aanvragen en Eras dit heeft nagelaten; het is deze tekortkoming van Eras geweest die tot het opleggen van de boete heeft geleid. Eras heeft hiermee zelf het risico genomen in de kraag te worden gevat. Aan Short Stay Group valt niet het verwijt te maken dat zij alles op zijn beloop zou hebben gelaten en erop toe had moeten zien dat de vergunning zou worden aangevraagd en verleend; dat zij zonder die vergunning de appartementen niet had mogen exploiteren, volgt namelijk niet uit de huurovereenkomst en ook niet uit hetgeen Short Stay Group en Eras hadden afgesproken omtrent het aanvragen van de vergunning. Ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst was immers nog niet duidelijk hoe het nieuw te ontwikkelen beleid van de gemeente aangaande
short stayeruit zou komen te zien. Bovendien heeft Short Stay Group wel degelijk navraag gedaan bij Eras naar het afgeven van de vergunning en was er voor Short Stay Group geen reden om aan te nemen dat de gemeente die niet zou verlenen. Verder bestrijdt zij het oordeel van de kantonrechter dat de boete en de (advocaat)kosten van de bestuursrechtelijke procedure voor 50% moeten worden toegerekend aan Short Stay Group en voor 50% aan Eras als ook het oordeel van de kantonrechter dat Short Stay Group wist of had moeten weten dat Eras geen samenvoegingsvergunning had aangevraagd. Short Stay Group meent dat, als zij al (gedeeltelijk) aansprakelijk is voor schade, deze hooguit betrekking kan hebben op de (vier) appartementen en niet op zes appartementen.
short stayheeft gehouden (door de appartementen te verhuren voor perioden korter dan 5/7 dagen) en dus niet wegens het ontbreken van een onttrekkingsvergunning. Subsidiair, in principaal appel, alsmede in haar grief in incidenteel appel betoogt Eras dat als al moet worden aangenomen dat de boete is opgelegd wegens het ontbreken van een onttrekkingsvergunning, dit volledig voor rekening en risico van Short Stay Group dient te komen. Immers deze laatste is overgegaan tot feitelijke exploitatie van de appartementen, in de volle wetenschap dat een dergelijke vergunning nog niet was afgegeven. Het lag ook in haar macht om aan de overtreding een einde te maken en de huurovereenkomst te beëindigen, nu deze daar voldoende gronden voor bood. Short Stay Group had regie moeten houden op het indienen van de vergunningaanvraag en moeten wachten met de exploitatie. Bovendien is er wel degelijk een causaal verband tussen de gedragingen van Short Stay Group en de opgelegde boete: doordat Short Stay Group op diverse websites, waaronder booking.com, de appartementen heeft aangeboden voor korter dan 5/7 dagen, zelfs voor één nacht, zijn de inspecteurs de onrechtmatige onttrekking op het spoor gekomen en is de boete opgelegd. Had Short Stay Group zich aan de regels voor
short staygehouden dan was de boete niet opgelegd. Short Stay Group heeft dan ook een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst begaan, althans onrechtmatig jegens Eras gehandeld, hetgeen tot schade heeft geleid. Eras is daarom van mening dat Short Stay Group aansprakelijk is voor de volledige schade, en niet slechts voor 50%. Tot slot vindt Eras dat de gevolgen van het ontbreken van de samenvoegingsvergunning, te weten dat er een boete is opgelegd voor zes woningen en niet voor vier, voor rekening van Short Stay Group dienen te komen. Short Stay Group heeft immers dezelfde hoeveelheid vierkante meters kunnen onderverhuren als de oppervlakte van de voorheen samengevoegde zes appartementen, aldus nog steeds Eras.
bijzondereonttrekkingsvergunning te verlenen, te weten een vergunning voor het tijdelijk onttrekken van woonruimte aan de bestemming tot bewoning wegens
short stay(kort wonen). Krachtens artikel 1 van de Huisvestingsverordening diende deze tijdelijke bewoning een aaneensluitende periode van tenminste een week (en maximaal zes maanden) te zijn. Krachtens artikel 40 van de Huisvestingsverordening diende een
short stayvergunning, net zoals de gewone onttrekkingsvergunning, te worden aangevraagd door de eigenaar van de woonruimte.
short stayregels heeft geschonden. Echter, uit de vele hiervoor geciteerde overwegingen van zowel het primaire besluit (zie 2.8), (het advies ten behoeve van) de beslissing op bezwaar (zie 2.9) en de uitspraak van de Afdeling (zie 2.11) blijkt zonneklaar dat de boete niet is opgelegd wegens strijd met de (bijzondere) gemeentelijke regels voor
short stay, maar wegens het overtreden van artikel 30 van de Huisvestingswet en artikel 28 van de Huisvestingsverordening, te weten het onttrekken van zes woonruimten aan de woonruimtevoorraad zonder onttrekkingsvergunning. Zoals met name uit het primaire besluit blijkt, is een dergelijke onttrekkingsvergunning ook vereist als de woningen voor
short stayworden verhuurd. Aan deze conclusie kan niet afdoen het door Eras in het geding gebrachte e-mailbericht, dat afkomstig zou zijn van een ambtenaar van Stadsdeel Oost ( [B] ), gedateerd ruim een jaar nadat de Afdeling zijn uitspraak heeft gedaan, waarin is geschreven dat de boete is opgelegd
omdat gebleken is dat de appartementen voor minder dan 5 nachten werden verhuurd aan toeristen. Deze interpretatie, aangenomen al dat dit een uitlating is van [B] , staat haaks op de bewoordingen van het primaire besluit en de beslissing op bezwaar alsmede de uitleg die de Afdeling daaraan heeft gegeven.
onttrekken van woonruimte aan de woonruimtevoorraaddoor partijen
gezamenlijkis verricht. Het is immers Short Stay Group geweest die de vier appartementen feitelijk heeft verhuurd aan toeristen en daarmee de feitelijke onttrekking heeft bewerkstelligd. Daarbij komt dat Short Stay Group zich blijkens artikel 10.1 van de huurovereenkomst ervan bewust was dat een vergunning was vereist voor deze vorm van onttrekking en dat de Amsterdamse regels daarvoor in ontwikkeling waren.
short stayte verhuren, is Short Stay Group dus toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en, in beginsel, aansprakelijk voor de schade die Eras als gevolg daarvan lijdt.
short stayregels. Dit blijkt uit het ter zitting naar voren gebrachte feit dat een vertegenwoordiger van Short Stay Group ( [C] ) in 2009/2010 actief heeft gelobbyd om een kortere minimumperiode voor
short stayin de nieuwe regels te laten opnemen. Ook blijkt dit uit het feit dat haar hele verdienmodel (ter zitting door Short Stay Group aangeduid als
miljoenen business) is gebaseerd op het verhuren van woningen op basis van
short stay,zoals overigens ook haar bedrijfsnaam aantoont
.Zij was, naar ter zitting niet is weersproken, ook degene die met het idee is gekomen de desbetreffende woningen voor
short stayaan te wenden. Voorts heeft Short Stay Group niet gemotiveerd betwist dat zij ten tijde van de inspectie wist dan wel had moeten weten dat er geen onttrekkingsvergunning was verleend aan Eras. De stelling van Short Stay Group dat Eras haar in de waan zou hebben gelaten dat de vergunning zou zijn aangevraagd is op geen enkele wijze toegelicht. Integendeel: ter zitting heeft Short Stay Group gesteld dat een medewerker van haar ( [D] ) regelmatig telefonisch contact heeft gehouden met Eras over de vereiste onttrekkingsvergunning.
short stayheeft overtreden, zodat ook zonder het nalaten van Eras (het niet aanvragen en niet beschikken over de intrekkingsvergunning) de gestelde schade zou zijn ingetreden. Weliswaar wordt krachtens artikel 59 van de Huisvestingsverordening het handelen in strijd met een onttrekkingsvergunning (waaronder ook valt: de bijzondere onttrekkingsvergunning voor
short stay) aangemerkt als een handelen zonder vergunning en
kan, gelet op artikel 60 van de Huisvestingsverordening, ook om die reden een bestuurlijke boete worden opgelegd. Evenwel staat op voorhand niet vast of en op welke wijze burgemeester en wethouders van deze (discretionaire) bevoegdheid gebruik hadden gemaakt ingeval Eras wel een intrekkingsvergunning had aangevraagd en verkregen.