ECLI:NL:GHAMS:2019:1509

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
200.207.925/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing cao-norm en verplichtstelling pensioenfonds voor asbestverwijderingsbedrijf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichtstelling van Dulo Asbestverwijdering B.V. onder de cao-normen en het bedrijfstakpensioenfonds Bpf Bouw. Dulo, een bedrijf gespecialiseerd in asbestverwijdering, was in geschil met verschillende stichtingen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de cao en het pensioenfonds. De stichtingen vorderden dat Dulo vanaf 1 januari 2014 onder de verplichtstelling van Bpf Bouw valt en premie moet betalen aan de fondsen. Dulo betwistte deze verplichting en stelde dat zij onder de isolatie-uitzondering valt, wat door het hof werd verworpen. Het hof oordeelde dat Dulo niet onder deze uitzondering viel en dat zij vanaf 1 januari 2014 verplicht was om premies te betalen aan Bpf Bouw, het O&O-fonds en het Aanvullingsfonds. Het hof heeft Dulo ook veroordeeld tot het verstrekken van loon- en premiegegevens en het betalen van buitengerechtelijke kosten. De uitspraak benadrukt de toepassing van de cao-norm en de verplichtingen van bedrijven binnen de bouwnijverheid met betrekking tot pensioenpremies.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer hof : 200.207.925/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 3771744 CV EXPL 15-1223
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 april 2019
inzake
DULO ASBESTVERWIJDERING B.V.,
gevestigd te Honselersdijk, gemeente Westland,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. P.W.M. Huisman te Bussum,
tegen

1.STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,

gevestigd te Amsterdam,
2.
STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,
gevestigd te Harderwijk,
3.
STICHTING SCHOLINGSFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,
gevestigd te Harderwijk,
4.
STICHTING AANVULLINGSFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,
gevestigd te Harderwijk,
geïntimeerden in principaal appel,
appellanten in incidenteel appel,
advocaat: mr. E. Lutjens te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante in principaal appel tevens geïntimeerde in incidenteel appel wordt hierna Dulo genoemd. Geïntimeerden in principaal appel tevens appellanten in incidenteel appel worden hierna gezamenlijk de stichtingen genoemd en afzonderlijk aangeduid als Bpf Bouw, O&O-fonds, Scholingsfonds en Aanvullingsfonds.
Dulo is bij dagvaarding van 16 januari 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 oktober 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna de kantonrechter, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Dulo als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en de stichtingen als gedaagden in conventie tevens eiseressen in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel en wijziging van eis, met producties;
- memorie in een incident van de zijde van Dulo;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
- antwoordmemorie in het incident van de stichtingen.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 23 maart 2018 doen bepleiten, Dulo door mr. A.H.H. Conradi-Vermeulen, advocaat te Den Haag, en de stichtingen door mr. Lutjens, voornoemd, en mr. B. Degelink, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dulo heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar in eerste aanleg ingestelde vorderingen in conventie zal toewijzen en de vorderingen van de stichtingen in reconventie geheel zal afwijzen, met veroordeling van de stichtingen in de proceskosten in beide instanties.
De stichtingen hebben in principaal appel geconcludeerd tot verwerping van de grieven van Dulo en hebben in incidenteel appel - naar het hof begrijpt - gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen voor zover in reconventie gewezen en bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat Dulo vanaf 1 januari 2014 valt onder de verplichtstelling van Bpf Bouw, vanaf 1 januari 2014 gebonden is aan de statuten, reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van Bpf Bouw en vanaf 1 januari 2014 premie moet betalen aan Bpf Bouw conform de bepalingen van het uitvoeringsreglement van Bpf Bouw;
2. te verklaren voor recht dat Dulo vanaf 1 januari 2014 gebonden is aan de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de cao Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid en vanaf 1 januari 2014 premie moet betalen aan het O&O-fonds en het Aanvullingsfonds conform de bepalingen van deze cao;
3. te verklaren voor recht dat Dulo vanaf 1 januari 2014 gebonden is aan de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de cao bouwnijverheid en deze moet toepassen jegens haar (voormalige) werknemers;
4. Dulo te veroordelen tot betaling van € 98.688,18 aan Bpf Bouw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de verschuldigde premie twee weken nadat de premie op grond van het uitvoeringsreglement van Bpf Bouw betaald had moeten zijn tot de dag der algehele voldoening;
5. Dulo te veroordelen tot betaling van € 10.761,07 aan het O&O-fonds, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde premie twee weken nadat de premie op grond van de cao Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid betaald had moeten zijn tot de dag der algehele voldoening;
6. Dulo te veroordelen tot betaling van € 8.081,74 aan het Aanvullingsfonds, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde premie twee weken nadat de premie op grond van de cao Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid betaald had moeten zijn tot de dag der algehele voldoening;
7. te verklaren voor recht dat, indien uit de gegevens genoemd in de hierna te noemen vorderingen onder 8 en 9 blijkt dat de door Dulo verschuldigde premie over de periode 1 januari 2014 tot 1 juli 2017 hoger is dan het in vordering 4, 5 en/of 6 genoemde bedrag, Dulo dan verplicht is dat hogere bedrag te betalen aan Bpf Bouw, het O&O-fonds respectievelijk het Aanvullingsfonds;
8. Dulo te veroordelen om binnen 14 dagen na de datum van het te wijzen arrest elektronisch de loon- en premiegegevens te verstrekken aan Bpf Bouw, het O&O-fonds en het Aanvullingsfonds op de wijze als omschreven in de Handleiding Opgave Loon en Premie die is gepubliceerd op
www.administratienet.nlomtrent de (gewezen) werknemers die tussen 1 oktober 2014 en de datum van het te wijzen arrest bij Dulo in dienst zijn (geweest), op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat Dulo geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met de nakoming van een of meer van deze verplichtingen met een maximum van € 300.000,-;
9. Dulo te verplichten om uiterlijk 42 dagen na de datum van het te wijzen arrest aan Bpf Bouw, het O&O-fonds en het Aanvullingsfonds te verstrekken een controleverklaring van een registeraccountant waarin de registeraccountant een goedkeurend oordeel uitspreekt over de juistheid en volledigheid van de loon- en premiegegevens die Dulo reeds heeft verstrekt over de periode van 1 januari 2014 tot 1 oktober 2014 alsmede over de juistheid en volledigheid van de hiervoor onder 8 te verstrekken loon- en premiegegevens, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat Dulo geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met een of meer van deze verplichtingen met een maximum van € 300.000,-;,
10. Dulo te veroordelen tot betaling van € 14.803,23 aan Bpf Bouw, te vermeerderen met de wettelijke rente van 27 juni 2017 tot de dag der algehele voldoening;
11. Dulo te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van het O&O-fonds conform het rapport BGK-integraal 2013, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na de datum van het te wijzen arrest;
12. Dulo te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van het Aanvullingsfonds conform het rapport BGK-integraal 2013, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na de datum van het te wijzen arrest,
alles met veroordeling van Dulo in de kosten van de procedure in hoger beroep, zowel in principaal als in incidenteel appel, met nakosten en rente.
Dulo heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de stichtingen, met veroordeling van de stichtingen in de proceskosten in incidenteel appel.
In een incident heeft Dulo voorts gevorderd dat het hof zal bepalen dat uit het bestreden vonnis voor haar niet de verplichting voortvloeit premienota’s te voldoen, ook niet over de periode waarover zij loon- en premiegegevens aan de stichtingen heeft verstrekt, te weten vanaf 1 januari 2016, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van de stichtingen in de kosten van het incident.
De stichtingen hebben de vordering van Dulo in het incident bestreden.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.14 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Met
grief 4 in incidenteel appelkomen de stichtingen op tegen de vaststelling door de kantonrechter dat bij Dulo zes werknemers werkzaam zijn. De stichtingen betwisten bij gebrek aan wetenschap dat het aantal werknemers van Dulo zes bedraagt. Volgens hen zal uit de door Dulo te verstrekken loon- en premiegegevens moeten blijken hoeveel werknemers Dulo precies in dienst heeft (gehad) sinds 1 januari 2014. Het hof zal hierna, bij het vaststellen van de feiten, met deze betwisting rekening houden. Voor het overige zijn de door de kantonrechter vastgestelde feiten niet in geschil en dienen deze feiten ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
( i) Dulo is opgericht in 2007 en is gespecialiseerd in de verwijdering van asbesthoudende materialen. Opdrachtgevers van Dulo zijn onder meer woningbouwverenigingen, bedrijven, scholen, zorginstellingen, overheidsinstellingen en particulieren. Dulo heeft gesteld dat zij zes werknemers heeft.
(ii) Bpf Bouw is een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000).
(iii) De stichtingen zijn belast met de uitvoering en naleving van de cao Bouwnijverheid, thans de cao bouw & infra (hierna: de cao bouw), de cao Bedrijfstakeigen Regelingen (hierna: cao BTER) en het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw. De uitvoering van de hieruit voortvloeiende verplichtingen tot premieheffing is uitbesteed aan APG, voorheen Cordares Diensten B.V. (hierna: Cordares). De cao BTER bevat regelingen ter zake het O&O-fonds, het Scholingsfonds en het Aanvullingsfonds op grond waarvan werkgevers die onder deze regelingen vallen, gehouden zijn tot premiebetaling aan deze fondsen.
(iv) Artikel 1A lid 2a aanhef en sub 17 van het verplichtstellingsbesluit luidt sedert 16 januari 2015 voor zover hier van belang als volgt:
“Ondernemingen waarvan het bedrijf gericht is op productie voor derden op het gebied van (…) asbestverwijdering aan of op bouwwerken, met uitzondering van asbestverwijdering als voorbehandeling ten behoeve van het aanbrengen, herstellen, bekleden, afwerken en/of onderhouden van isolerende materialen (…)”.
( v) In de cao bouw en de cao BTER is sedert de algemeen verbindendverklaring (hierna: avv) in 2012 in de werkingssfeerbepaling (artikel 2) bepaald dat deze van toepassing zijn op bouwbedrijven waarvan het bedrijf gericht is op productie (respectievelijk dienstverlening) voor of aan derden op het gebied van het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken c.q. bouwactiviteiten, waarbij in artikel 1 lid 12 onder aa van de cao bouw en artikel 1 lid 15 sub aa van de cao BTER is bepaald dat onder ‘bouwwerken’ c.q. ‘bouwactiviteiten’ verstaan of daarmee gelijkgesteld wordt: ‘asbestverwijdering’. In artikel 2 lid 5 sub 16 wordt als uitzondering op deze gelijkstelling vermeld:
“asbestverwijdering aan of op bouwwerken, met uitzondering van asbestverwijdering als voorbehandeling ten behoeve van het aanbrengen, herstellen, bekleden afwerken en/of onderhouden van isolerende materialen.”Het hof zal de hier bedoelde uitzondering hierna aanduiden als de isolatie-uitzondering.
(vi) In het verplichtstellingsbesluit van 28 april 2015 van de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek is bepaald dat deze geldt voor
“werknemers (…) die werkzaam zijn in ondernemingen, in welke, ongeacht de economische functie, uitsluitend of in hoofdzaak één of meer van de hierna onder sub 1 t/m 17 genoemde werkzaamheden worden uitgeoefend. (…)
14.
14. Het aanbrengen, herstellen, bekleden, afwerken en/of onderhouden (waaronder onder meer preventief) van isolerende materialen (…)”.
(vii) In de per 1 januari 2016 voor de gehele looptijd algemeen verbindend verklaarde cao BTER 2016-2019 en de per 8 april 2016 algemeen verbindend verklaarde cao bouw is de hiervoor onder (iv) geciteerde passage inzake asbestverwijdering gewijzigd. Niet onder de werkingssfeer van deze cao’s valt nu het
“Isolatiebedrijf waaronder wordt verstaan het door de onderneming zelf aanbrengen, herstellen, bekleden, afwerken en/of onderhouden van isolerende materialen – ter voorkoming of beperking van warmte- of koudeverlies, -tegen vuur, vocht, geluid en/of vibratie, bij industrieën, aan technische installaties en aan boord van schepen, zoals apparaten, kanalen, leidingen, tanks en dergelijke, voorts in ruimten, zoals koel- en vriescellen, ketel- en machineruimten, studio’s en dergelijke.”
(viii) Op 20 september 2013 heeft het Technisch Bureau Bouwnijverheid (hierna TBB) Dulo geïnformeerd over de uitspraak van de commissie werkingssfeer op basis van een door TBB verricht veldonderzoek. Daarin is beslist dat de onderneming van Dulo onder de werkingssfeer van de cao bouw, de cao BTER en het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw valt en dat Dulo per 1 januari 2014 zal worden ingeschreven bij APG. Dulo heeft hiertegen bezwaar aangetekend.
(ix) TBB heeft in haar onderzoek vastgesteld dat Dulo de volgende asbestverwijderingsactiviteiten verricht: de verwijdering/sanering van asbesthoudende:
  • vloerbedekking, (toxische) lijmresten van zeil, vinyltegels en ander soortige vloerbedekkingen en vensterbanken (uit woningen)
  • band/plafond/gevel plaatmateriaal (vanuit ziekenhuizen en andere gebouwen)
  • golfplaten (waaronder panden, zoals ziekenhuizen)
  • ontluchtingspijpen e.d.
  • branddeuren (bijvoorbeeld vanuit universiteiten).
( x) Op 7 februari 2014 heeft TBB namens de commissie werkingssfeer in reactie op het bezwaar van Dulo bericht dat zij bij haar eerder ingenomen standpunt bleef.
(xi) Dulo heeft een eigen pensioenregeling voor haar werknemers ondergebracht bij Zwitserleven. In verband daarmee heeft Dulo op 3 juli 2014 Bpf Bouw verzocht haar vrijstelling te verlenen van de verplichte deelneming. Dit verzoek heeft Dulo niet doorgezet.
(xii) De stichtingen hebben Dulo tevergeefs gesommeerd tot betaling van de premies vanaf 1 januari 2014.
(xiii) In de per 1 januari 2014 voor het eerst algemeen verbindend verklaarde cao inzake onderhoud en reiniging in scheepvaart, industrie en milieu en aanverwante activiteiten (hierna: cao orsima) is in artikel 2 lid 1 bepaald dat onder de werkingssfeer valt de onderneming die haar hoofd- of nevenbedrijf maakt van de volgende in lid 2 beschreven werkzaamheden:
“(…) b.) Milieuonderhoud, waaronder tenminste te verstaan activiteiten als be- en verwerking van vaste en vloeibare afvalstoffen, (…) bodemsanering en asbestsanering.”
(xiv) Artikel 1 van de cao schoonmaak- en glazenwassersbedrijf (hierna: cao schoonmaak) luidt:
“In deze overeenkomst wordt verstaan onder: Schoonmaak-, dan wel glazenwassersbedrijf: Iedere onderneming die haar hoofd- of nevenberoep maakt van het regelmatig of eenmalig schoonmaken, dan wel glazenwassen in, op of aan gebouwen, woningen, terreinen en/of verkeersmiddelen, een en ander in de ruimste zin van het woord”.
(xv) Dulo heeft zich in februari 2017 aangesloten bij werkgeversvereniging SITO om de cao orsima toe te passen op de arbeidsovereenkomsten met haar werknemers.

3.Beoordeling

3.1
Dulo heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd te verklaren voor recht dat zij niet onder de werkingssfeer van de cao bouw, de cao BTER en het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw heeft gevallen, met - uitvoerbaar bij voorraad - hoofdelijke veroordeling van de stichtingen in de proceskosten. De stichtingen hebben daartegen verweer gevoerd en in reconventie gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: i) te verklaren voor recht dat Dulo onder de werkingssfeer van de sector bouwnijverheid valt, in het bijzonder van het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw, de cao BTER en (voor de periode dat deze algemeen verbindend verklaard was/wordt), de cao bouw; ii) Dulo te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis elektronisch de loon- en premiegegevens aan te leveren van al haar werknemers over de loonperiode vanaf 1 oktober 2014, op straffe van verbeurte van een dwangsom en voorts de hieruit volgende (vervangende) premienota’s te voldoen; iii) Dulo te veroordelen tot betaling van de in dagvaarding nader gespecificeerde premies;
alles met veroordeling van Dulo in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie.
3.2
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van Dulo in conventie afgewezen en in reconventie voor recht verklaard dat Dulo onder de werkingssfeer van de sector bouwnijverheid valt, in het bijzonder de verplichtstelling van Bpf Bouw, de cao BTER en voor de periode dat deze algemeen verbindend was/wordt de cao bouw, en voorts Dulo - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis elektronisch de loon- en premiegegevens aan te leveren van al haar werknemers over de loonperiode vanaf 1 januari 2016 en het meer of anders gevorderde afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat Dulo niet valt onder de isolatie-uitzondering van het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER zoals die tot de wijziging in 2016 in deze regelingen was opgenomen. Tevens heeft de kantonrechter de stellingen van Dulo dat zij onder de cao orsima, de cao schoonmaak en de cao (klein) metaal valt, verworpen. Met betrekking tot de periode waarop de reconventionele vorderingen van de stichtingen zien, heeft de kantonrechter beslist dat deze beperkt dient te worden in die zin dat Dulo eerst vanaf 1 januari 2016 premie is verschuldigd en daartoe overwogen dat de voordien opgenomen isolatie-uitzondering onduidelijk was en dat die onduidelijkheid eerst met het schrappen van de uitzondering per 1 januari 2016 is weggenomen.
3.3
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dulo in principaal appel met zes grieven op. De stichtingen bestrijden de grieven en komen in incidenteel appel met zeven grieven op tegen het bestreden vonnis. Dulo voert op haar beurt verweer tegen de grieven van de stichtingen in incidenteel appel.
3.4
Met haar grieven in principaal appel, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, betoogt Dulo dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij valt onder de verplichtstelling van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER. Dulo stelt dat zij valt onder de isolatie-uitzondering, dat haar activiteiten geen verwijdering van asbest aan of op een bouwwerk omvatten en dat zij met haar activiteiten onder de cao orsima en de cao schoonmaak valt. Met hun grieven in incidenteel appel komen de stichtingen op tegen de afwijzing van hun vorderingen voor zover deze betrekking hebben op de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2016. De incidentele grieven strekken ertoe dat Dulo premies is verschuldigd vanaf 1 januari 2014 en dat zij op straffe van verbeurte van een dwangsom loon- en premiegegevens moet verstrekken over de periode vanaf 1 oktober 2014.
In principaal appel
3.5
Dit geding betreft in de kern de vraag of Dulo valt onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER, zowel vóór als ná de wijziging van de werkingssfeerbepalingen in deze bedrijfstakregelingen in 2016. Uit de werkingssfeerbepalingen van deze bedrijfstakregelingen blijkt dat de formulering in 2016 is gewijzigd: per 1 januari 2016 voor de cao BTER, per 8 april 2016 voor de cao bouw en per 15 juli 2016 voor de verplichtstelling van Bpf Bouw. De wijzigingen houden - kort gezegd - in dat achter “asbestverwijdering” de woorden “aan of op bouwwerken” niet langer voorkomen in de werkingssfeerbepalingen, en dat de isolatie-uitzondering geheel is komen te vervallen.
3.6
Voor de uitleg van de werkingssfeerbepalingen die zijn opgenomen in de hiervoor genoemde bedrijfstakregelingen geldt dat deze moeten worden uitgelegd conform de zogenoemde cao-norm aangezien de door de rechter uit te leggen bepalingen mede de rechtspositie van derden beïnvloeden die niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van die bepalingen en dus geen invloed hebben kunnen uitoefenen op de inhoud of formulering daarvan en voor wie de bedoelingen van de wel bij die totstandkoming betrokken partijen slechts kenbaar kunnen zijn uit de in die bedrijfstakregelingen opgenomen bepalingen of bijbehorende schriftelijke toelichting.
3.7
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie recent: HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678) houdt de cao-norm in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
3.8
Vooropgesteld wordt dat de bedrijfsactiviteiten van Dulo betrekking hebben op asbestverwijdering. De eigen omschrijving van Dulo van haar bedrijfsactiviteiten onder 2.1 van de dagvaarding in eerste aanleg luidt immers:
“DULO is sinds 2007 gespecialiseerd in de verwijdering van asbesthoudende materialen (…). Opdrachtgevers van DULO zijn onder meer woningbouwverenigingen, bedrijven, scholen, (zorg)instellingen, overheidsinstellingen en particulieren.
Deze omschrijving strookt met de wijze waarop Dulo zich presenteert op de eigen website: professioneel verwijderaar van asbest in woningen, bedrijfspanden of scholen. Dat de bedrijfsactiviteiten van Dulo hoofdzakelijk bestaan uit asbestverwijdering in woningen, bedrijfspanden en scholen is bovendien vastgesteld door Cordares in het hiervoor onder 2 sub (viii) bedoelde werkingssfeeronderzoek. Daarin worden als activiteiten van Dulo opgesomd het verwijderen/saneren van:
- asbesthoudende vloerbedekking, waaronder zeil, vinyltegels en dergelijke (uit woningen);
- asbesthoudende (toxische) lijmresten van zeil, vinyltegels en andersoortige vloerbedekking (uit woningen);
- asbesthoudende vensterbanken (uit woningen);
- asbesthoudende band/plafond/gevel plaatmateriaal (vanuit ziekenhuizen en andere gebouwen);
- asbesthoudende golfplaten waaronder panden, zoals ziekenhuizen;
- asbesthoudende ontluchtingspijpen e.d.;
- asbesthoudende branddeuren.
Deze opsomming komt nagenoeg overeen met het door Dulo zelf opgestelde overzicht van projecten die zij in 2011 en 2012 heeft uitgevoerd. Daarin worden de werkzaamheden omschreven als het verwijderen van asbesthoudende vloerzeilen, bloembakken, golfplaten, vensterbanken en deuren. Kenmerkend voor bovengenoemde bedrijfsactiviteiten is dat daarbij centraal staat het verwijderen van asbest aan of op bouwwerken. Nu gesteld noch gebleken is dat Dulo in de jaren daarna haar bedrijfsactiviteiten (wezenlijk) heeft gewijzigd, moet worden geoordeeld dat Dulo een onderneming is die zich bezighoudt met asbestverwijdering als bedoeld in de verplichtstelling van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER.
De isolatie-uitzondering
3.9
Zoals hiervoor is vermeld was in het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER tot begin/medio 2016 een uitzondering opgenomen voor asbestverwijdering als voorbehandeling ten behoeve van het aanbrengen, herstellen, bekleden afwerken en/of onderhouden van isolerende materialen, de meergenoemde isolatie-uitzondering. Dulo stelt dat zij onder deze uitzondering valt omdat zij degene is die het asbest verwijdert uit het bouwwerk en vervolgens een andere onderneming - niet zijnde Dulo - daarop nieuwe isolerende materialen aanbrengt. De stichtingen stellen daarentegen dat de isolatie-uitzondering is geschreven voor de onderneming die zelf het asbest verwijdert en vervolgens zelf nieuwe isolatiematerialen aanbrengt aan of op dat bouwwerk. In dat geval is een dergelijke onderneming verplicht tot premiebetaling aan Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek en de sociale fondsen in de bedrijfstak van het isolatiebedrijf, aldus de stichtingen.
3.1
Anders dan de stichtingen hebben betoogd, volgt uit de bewoordingen van de isolatie-uitzondering niet dat hieronder uitsluitend ondernemingen vallen die asbest verwijderen én vervolgens zelf isolerende materialen aanbrengen. Uit de woorden ‘
voorbehandeling’ en ‘
ten behoeve van’ leidt het hof af dat tussen de werkzaamheden inzake het verwijderen van asbest en de daaropvolgende werkzaamheden tot het aanbrengen van isolerende materialen, een zekere connexiteit moet bestaan maar niet dat vereist is dat beide werkzaamheden door dezelfde onderneming worden verricht. Asbestverwijdering als voorbehandeling kan immers door het ene bedrijf geschieden waarna een ander bedrijf vervolgens het isolatiemateriaal aanbrengt. De term ‘voorbehandeling’ duidt op een zodanige connexiteit dat sprake dient te zijn van een functionele band tussen de asbestverwijdering en het vervolgens (kunnen) aanbrengen van isolatie. Dulo, die zich bezighoudt met asbestverwijdering aan of op bouwwerken, heeft niet weersproken dat zij niet bekend is met de aard en inhoud van de opvolgende activiteiten nadat zij de haar opgedragen verwijderingswerkzaamheden heeft voltooid. Dulo heeft niet, althans niet voldoende, gesteld en evenmin met feiten onderbouwd dat, en in welke mate, haar verwijderingswerkzaamheden zijn gevolgd door het aanbrengen van isolatie. Van connexiteit in vorenbedoelde betekenis tussen haar werkzaamheden en isolatiewerkzaamheden is dus geen sprake. De door Dulo bepleite uitleg van de isolatie-uitzondering is niet aannemelijk omdat die als consequentie zou hebben dat het antwoord op de vraag of een gespecialiseerd asbestverwijderingsbedrijf onder de verplichtstelling van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER valt, afhankelijk zou worden van wat een derde doet nadat de asbestverwijderingswerk-zaamheden zijn voltooid. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de ene asbestverwijdering wel onder de bedrijfstakregelingen valt en de andere niet terwijl de uitgevoerde verwijderingswerkzaamheden dezelfde zijn. De uitleg die de stichtingen voorstaan voorkomt daarentegen dat overlap van werkingssfeer plaatsvindt tussen de cao’s van verschillende bedrijfstakken. Deze constatering is in het kader van de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen niet onbelangrijk omdat blijkens de beleidsregels van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, neergelegd in het Toetsingskader Algemeen Verbindendverklaring cao-bepalingen (laatstelijk Stcrt. 2010, nr. 13489) werkingssfeerbepalingen van een cao die overlappen met bepalingen van een andere cao niet algemeen verbindend worden verklaard en dat een overeenkomstig beleid wordt gehanteerd voor de verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds. Zoals hiervoor onder 2 sub (v) is vermeld zijn de cao bouw en de cao BTER in 2012 algemeen verbindend verklaard. Het hof acht in dit verband ook van belang dat blijkens de tekst van het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw en de cao’s de bedrijfstak bouwnijverheid en de bedrijfstak isolatiebedrijven naadloos op elkaar aansluiten.
3.11
Aldus moet worden geoordeeld dat de isolatie-uitzondering niet op Dulo van toepassing is omdat niet gebleken is dat, en evenmin in welke mate, er bij de door haar verrichte asbestverwijderingswerkzaamheden sprake was en is van een functionele connexiteit met het aanbrengen van isolatie.
Cao orsima en cao schoonmaak
3.12
Dulo betoogt dat haar onderneming valt onder de cao orsima en dus niet onder de verplichtstelling van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER. Ook dit betoog wordt verworpen. Allereerst bevatten laatstgenoemde regelingen geen uitzondering voor asbestsanering in de zin van de cao orsima. Dit betekent dat een onderneming waarvan het bedrijf gericht is op asbestverwijdering onder de verplichtstelling van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER valt, ongeacht de vraag of ook de cao orsima op deze onderneming van toepassing is. Overigens is naar het oordeel van het hof geen sprake van een overlap tussen enerzijds de cao orsima en anderzijds de verplichtstelling van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER. De cao orsima heeft immers betrekking op de bedrijfstak onderhoud en reiniging in scheepvaart, industrie en milieu en aanverwante activiteiten terwijl de verplichtstelling van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER zien op de bedrijfstak bouwnijverheid. Hoewel in beide bedrijfstakken sprake kan zijn van asbestverwijdering, gaat het bij de cao orsima uitsluitend om asbestverwijdering in het kader van milieuonderhoud. In het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER gaat het daarentegen om asbestverwijdering aan of op bouwwerken in algemene zin.
3.13
Volgens Dulo valt het verwijderen van asbest dat zich voordoet als losse asbestdeeltjes als gevolg van een calamiteit, onder de werkingssfeer van de cao schoonmaak waarvan de bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard. Ook hierin wordt Dulo niet gevolgd. Allereerst merkt het hof op dat bij asbestverwijdering aan of op bouwwerken vrijwel altijd asbestdeeltjes zullen vrijkomen, hetgeen inherent is aan de activiteit van asbestverwijdering. Het vrijkomen van asbestdeeltjes betekent dat aan of op datzelfde bouwwerk zich ook asbestdeeltjes bevinden. De door Dulo genoemde projecten (producties 5 en 6) betreffen niet de verwijdering van losse asbestdeeltjes die zich op een open veld bevinden, maar juist verwijdering van asbest in de onderlaag van vloerzeil en de beplating van cv-ruimte. Ook de stelling van Dulo dat luchtkanalen en standleidingen deel uit maken van technische installaties en dat het verwijderen van asbest in technische installaties onder de cao orsima valt en dus niet onder het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER gaat niet op. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat asbestverwijdering uit luchtkanalen en standleidingen die deel uitmaken van bouwwerken, valt onder industriële reiniging als bedoeld in de cao orsima. Hetzelfde geldt voor het verwijderen van asbesthoudende rioolbuizen.
3.14
De conclusie uit het voorgaande is dat Dulo vanaf 1 januari 2014 onder het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER valt. De grieven in principaal appel falen. Het bewijsaanbod van Dulo wordt gepasseerd omdat Dulo geen feiten heeft gesteld waarvan het bewijs tot een ander oordeel dan het voorgaande zou nopen.
In incidenteel appel
3.15
Met de
grieven 1 en 2 in incidenteel appelkomen de stichtingen op tegen de afwijzing van hun vorderingen tot premiebetaling over de periode 1 januari 2014 tot 1 januari 2016. Deze grieven slagen. Nu in principaal appel is beslist dat Dulo sedert 1 januari 2014 onder de verplichtstelling van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER valt, is zij vanaf die datum premie verschuldigd aan de stichtingen. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot het door Dulo in dit verband genoemde arrest van het hof Den Haag van 2 december 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3989, is het in de onderhavige zaak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat Dulo met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 de verschuldigde premies dient te betalen. Daartoe is redengevend dat Dulo reeds bij brief van 27 augustus 2012 door Cordares erop is gewezen dat zij mogelijk verplicht was tot premiebetaling aan de stichtingen, dat op 20 september 2013 de commissie werkingssfeer heeft geoordeeld dat Dulo verplicht was tot premiebetaling en dat Dulo daartoe per 1 januari 2014 werd ingeschreven bij APG. Dulo had derhalve voldoende gelegenheid om haar eigen pensioenregeling met ingang van 1 januari 2014 te beëindigen. Dulo heeft er evenwel voor gekozen de eigen pensioenregeling te handhaven en te volharden in haar standpunt dat zij niet valt onder het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER. Zij heeft daarmee welbewust het risico genomen dat zij premie betaalde aan haar eigen pensioenverzekeraar terwijl zij ook een wettelijke verplichting had premie te betalen aan de stichtingen, welk risico zich nadien heeft verwezenlijkt. Deze omstandigheden maken dat Dulo aan de stichtingen premie is verschuldigd met ingang van 1 januari 2014. De stichtingen hebben de totale premie over de periode 1 januari 2014 tot en met juli 2017 berekend op € 98.688,18 voor Bpf Bouw, op
€ 10.761,07 voor het O&O-fonds en op € 8.081,74 voor het Aanvullingsfonds. Dulo heeft deze premiebedragen als zodanig niet betwist, zodat de vorderingen van de stichtingen tot deze bedragen zullen worden toegewezen.
3.16
Het voorgaande brengt met zich dat Dulo gehouden is loon- en premiegegevens te verstrekken vanaf 1 oktober 2014. De vordering Dulo daartoe op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen is toewijsbaar. Aldus slaagt ook
grief 3 in incidenteel appel. De vordering Dulo op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om uiterlijk 42 dagen na de datum van dit arrest aan de stichtingen een controleverklaring van een registeraccountant te verstrekken waarin een goedkeurend oordeel wordt uitgesproken over de juistheid en volledigheid van de loon- en premiegegevens die Dulo reeds heeft verstrekt over de periode van 1 januari 2014 tot 1 oktober 2014, alsmede over de juistheid en volledigheid van de te verstrekken loon- en premiegegevens over de periode vanaf 1 oktober 2014 is eveneens toewijsbaar.
3.17
Uit hetgeen hiervoor in principaal appel is overwogen volgt dat
grief 5 in incidenteel appel, die ertoe strekt dat de isolatie-uitzondering zo moet worden gelezen dat deze is beperkt tot de onderneming die én de isolerende materialen aanbrengt én (als voorbereiding op die werkzaamheden) het asbest verwijdert, faalt. Bij een afzonderlijke bespreking van
grief 6 in incidenteel appelwaarmee de stichtingen bestrijden dat Dulo de isolatie-uitzondering anders heeft begrepen, hebben de stichtingen, gelet op de uitkomst van het geding in principaal appel, geen belang.
3.18
Uit hetgeen hiervoor onder 3.16 is overwogen met betrekking tot de vorderingen van de stichtingen inzake premiebetaling over de periode vanaf 1 januari 2014 volgt dat g
rief 7 in incidenteel appeldie gericht is tegen de beslissing van de kantonrechter de kosten in reconventie te compenseren, slaagt. Dulo zal alsnog worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg in reconventie.
3.19
De vordering tot betaling van € 14.803,23 aan buitengerechtelijke kosten is niet voldoende gemotiveerd betwist en zal worden toegewezen, met dien verstande dat dit bedrag dient ter vergoeding van de totale kosten die de stichtingen gezamenlijk hebben gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte. De overige vorderingen ter zake van buitengerechtelijke incassokosten acht het hof niet toewijsbaar.
In het incident
3.2
Aan haar vordering in het incident heeft Dulo ten grondslag gelegd dat de stichtingen de uit de verstrekte loon- en premiegegevens voortvloeiende premienota’s wensen te incasseren en dat Bpf Bouw haar intussen een boete heeft opgelegd vanwege het niet voldoen van de premienota’s over 2016. De vordering van Dulo in het incident wordt afgewezen. Het bestreden vonnis bevat immers geen executoriale titel voor de stichtingen ten aanzien van premiebetaling zodat Dulo geen belang heeft bij haar vordering.
In principaal en in incidenteel appel
3.21
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover in reconventie gewezen. De (vermeerderde) vorderingen van de stichtingen zullen (alsnog) worden toegewezen, een en ander als hierna vermeld, met veroordeling van Dulo in de proceskosten in eerste aanleg in reconventie. Het vonnis waarvan beroep, voor zover gewezen in conventie, zal worden bekrachtigd. Dulo zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, zowel in principaal als in incidenteel appel. Tevens zal zij worden veroordeeld in de kosten in het incident, die het hof begroot op nihil.

4.Beslissing

Het hof:
in principaal en in incidenteel appel
vernietigt het vonnis waarvan beroep doch uitsluitend voor zover in reconventie gewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat Dulo vanaf 1 januari 2014 valt onder de verplichtstelling van Bpf Bouw, vanaf 1 januari 2014 gebonden is aan de statuten, reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van Bpf Bouw en vanaf 1 januari 2014 premie moet betalen aan Bpf Bouw conform de bepalingen van het uitvoeringsreglement van Bpf Bouw;
verklaart voor recht dat Dulo vanaf 1 januari 2014 gebonden is aan de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de cao Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid en vanaf 1 januari 2014 premie moet betalen aan het O&O-fonds en het Aanvullingsfonds conform de bepalingen van deze cao;
verklaart voor recht dat Dulo vanaf 1 januari 2014 gebonden is aan de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de cao bouwnijverheid en deze moet toepassen jegens haar (voormalige) werknemers;
veroordeelt Dulo tot betaling van € 98.688,18 aan Bpf Bouw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de verschuldigde premie twee weken nadat de premie op grond van het uitvoeringsreglement betaald had moeten zijn tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Dulo tot betaling van € 10.761,07 aan het O&O fonds, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde premie twee weken nadat de premie op grond van de cao Bedrijfstakeigen Regelingen voor de bouwnijverheid betaald had moeten zijn tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Dulo tot betaling van € 8.081,74 aan het Aanvullingsfonds, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde premie twee weken nadat de premie op grond van de cao Bedrijfstakeigen Regelingen voor de bouwnijverheid betaald had moeten zijn tot de dag van algehele voldoening;
verklaart voor recht dat, indien uit de te verstrekken gegevens blijkt dat de door Dulo verschuldigde premie over de periode 1 januari 2014 tot 1 juli 2017 hoger is dan de hiervoor genoemde bedragen, Dulo dan verplicht is dat hogere bedrag te betalen aan Bpf Bouw, het O&O-fonds respectievelijk het Aanvullingsfonds;
veroordeelt Dulo binnen een maand na betekening van dit arrest elektronisch de loon- en premiegegevens te verstrekken aan Bpf Bouw, het O&O-fonds en het Aanvullingsfonds op de wijze als omschreven in de Handleiding Opgave Loon en Premie die is gepubliceerd op
www.administratienet.nl- omtrent de (gewezen) werknemers die tussen 1 oktober 2014 en 1 januari 2016 bij Dulo in dienst zijn (geweest), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat Dulo geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met een of meer van deze verplichtingen met een maximum van € 300.000,-;
veroordeelt Dulo tot betaling van € 14.803,23 aan de stichtingen, te vermeerderen met de wettelijke rente van 27 juni 2017 tot de dag der algehele voldoening ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
gelast Dulo om uiterlijk 42 dagen na de datum van het te wijzen arrest aan Bpf Bouw, het O&O-fonds en het Aanvullingsfonds te verstrekken een controleverklaring van een registeraccountant waarin de registeraccountant een goedkeurend oordeel uitspreekt over de juistheid en volledigheid van de loon- en premiegegevens die Dulo reeds heeft verstrekt over de periode van 1 januari 2014 tot 1 oktober 2014 alsmede over de juistheid en volledigheid van de hiervoor onder 3.16 te verstrekken loon- en premiegegevens, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat Dulo geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met een of meer van deze verplichtingen met een maximum van € 300.000,-;
veroordeelt Dulo in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie, aan de zijde van de stichtingen begroot op € 500,- voor salaris advocaat;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt Dulo in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de stichtingen in principaal appel begroot op € 716,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris van de advocaat en in incidenteel appel op € 1.611,- voor salaris van de advocaat, en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt Dulo in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van de stichtingen begroot op nihil;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, A.M.A. Verscheure en H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 april 2019.