ECLI:NL:GHAMS:2019:1485

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
23-004426-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Flora- en faunawet en de Visserijwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het vervoeren en onder zich hebben van 14 kilo levende alen en 11 gerookte alen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De zaak betreft de tenlastelegging dat de verdachte in de nacht van 16 op 17 juni 2014 op de N244 en te Spijkerboor heeft gevist en dieren van een beschermde diersoort heeft vervoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk drie levende alen heeft vervoerd en zonder visrecht heeft gevist in het Noord-Hollands kanaal. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de alen niet zelf had gevangen, maar van een getuige had gekregen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de getuigenverklaringen onvoldoende steun bieden voor dit alternatieve scenario. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een geldboete van € 500,00. Het hof heeft de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en de overige goederen bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004426-16
datum uitspraak: 20 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-998003-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1949,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van het vervoeren en/of onder zich hebben van 14 kilo levende alen en 11 gerookte alen, hetgeen aan hem ten laste is gelegd onder 1. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
1:
hij in de nacht van 16 op 17 juni 2014 op de N244 en/of te Slootdorp (gemeente Hollands Kroon) al dan niet opzettelijk, dieren en/of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort aangewezen door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij middels artikel 3 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, te weten:
- 3 levende alen (anguilla anguilla),
in ieder geval één of meer alen (anguilla anguilla), heeft vervoerd en/of onder zich heeft gehad;
2:
hij in de nacht van 16 op 17 juni 2014 te Spijkerboor (gemeente Wormerland), heeft gevist in het Noord Hollands kanaal, in ieder geval in een water als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel d van de Visserijwet 1963 terwijl een ander dan verdachte rechthebbende was op het visrecht van dat water en het niet het uitzetten van vis betrof, immers heeft hij gevist met een peur terwijl de op zijn naam gestelde VISpas 2014 het gebruik van een peur niet toestond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging feiten 1 en 2

De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde. In de nacht van 16 op 17 juni 2014 was de verdachte niet aan het vissen met een peur. De drie levende alen die bij de verdachte in de auto zijn aangetroffen, had de verdachte eerder op de dag opgehaald bij de getuige [getuige 1]. Dit wordt ondersteund door de observatie van de verbalisanten dat de fysieke staat van de aal matig was. Bovendien is niet bewezen dat de verdachte te Slootdorp de alen onder zich had of vervoerde.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 17 juni 2014 omstreeks 03.45 uur is de verdachte aangehouden op de N244. De verdachte heeft op dat moment verklaard dat hij net had gevist met de peur in het Noord-Hollandskanaal en dat hij drie alen en twee baarzen had gevangen, die hij weer terug in het water had gegooid. De verbalisanten troffen vervolgens in de bestelauto van de verdachte drie alen in een net aan, verstopt in de cabine van de auto achter de bijrijderstoel in een plastic kist. In de laadruimte van de auto werden twee peuren, zes peurstokken en een nat, naar palingslijm ruikend schepnet aangetroffen.
Later die dag om omstreeks 08.55 uur, verklaard de verdachte aan twee verbalisanten dat hij aan het peuren was in het Noord-Hollandskanaal bij Spijkerboor, nadat hij eerst ergens anders had gevist. Hij heeft toen ook verklaard dat hij geen peurvergunning heeft van de rechthebbende op deze aal in dit gedeelte van het Noord-Hollandskanaal. Ten aanzien van de drie aangetroffen alen heeft hij op dat moment verklaard dat hij niet wilde zeggen waar hij deze gevangen had. Nadat de op schrift gestelde verklaring van de verdachte aan hem is voorgelezen, heeft hij deze ondertekend.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, en de aangetroffen aal en goederen, acht het hof bewezen dat verdachte in de nacht van 16 op 17 juni 2014 te Spijkerboor met de peur heeft gevist in het Noord-Hollands kanaal, zonder dat hij daartoe gerechtigd was.
De verdachte heeft op 7 juli 2014 (in een aanvullende verklaring afgelegd bij de politie) het alternatieve scenario geschetst, dat hij de drie palingen die hij in zijn auto had niet had gevangen, maar had gekregen van [getuige 1], wonende te Waarland. De verdachte heeft tijdens de behandeling in eerste aanleg en hoger beroep gepersisteerd bij dit standpunt en daar nog aan toegevoegd dat hij niet gepeurd heeft in de nacht van 16 op 17 juni 2014, maar heeft gevist zonder peur. Ter ondersteuning hiervan heeft hij onder andere meerdere schriftelijke verklaringen overgelegd en zijn de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] door de raadsheer-commissaris gehoord.
De getuigenverklaringen bieden evenwel onvoldoende steun aan het alternatieve scenario van de verdachte. De getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben niet eenduidig verklaard over het ophalen van de alen bij [getuige 1]. Zo heeft [getuige 1] verklaard dat de verdachte met zijn eigen auto naar hem toe kwam, terwijl [getuige 2] heeft verklaard dat ze met zijn auto zijn gegaan.
Uit de getuigenverklaringen volgt bovendien dat er afstemming met de verdachte heeft plaatsgevonden ten aanzien van de inhoud van schriftelijke verklaringen van in ieder geval twee van deze getuigen. [getuige 1] heeft verklaard dat zijn schriftelijke verklaring door de verdachte zelf is opgesteld en dat sommige onderdelen van deze verklaring niet kloppen. [getuige 3] heeft verklaard dat hij samen met de verdachte de verklaring heeft opgesteld. [getuige 2] heeft verklaard dat hij voorafgaand aan het verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft gesproken met de verdachte over de kwestie. Het voorgaande doet af aan de geloofwaardigheid van de verklaringen die de getuigen bij de raadsheer-commissaris hebben afgelegd.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat het onmogelijk is dat de aangetroffen alen op die dag gevangen zijn, gelet op de matige fysieke staat waarin zij verkeerden. Deze stelling is, bij de gegeven onderbouwing, mede gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, niet aannemelijk geworden. Het hof merkt in dat verband op dat in het door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakt proces-verbaal wordt gerelateerd dat de fysieke staat van de aal weliswaar
matigwas (en de aal om nog een kans van overleven te hebben, door hen is teruggezet in het water) maar dat dit onvoldoende is om te concluderen dat deze aal niet in de daaraan voorafgaande nacht door verdachte kan zijn gevangen.
Ten slotte is nog van belang dat verdachte is aangehouden “op de N244 nabij de kruising met de N246”. Het ten laste gelegde “op de N244” zal dus bewezen worden verklaard en niet het in het verweer bedoelde “te Slootdorp”.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de verdediging verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de nacht van 16 op 17 juni 2014 op de N244 opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort aangewezen door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij middels artikel 3 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, te weten 3 levende alen (anguilla anguilla) heeft vervoerd en onder zich heeft gehad;
2:
hij in de nacht van 16 op 17 juni 2014 te Spijkerboor (gemeente Wormerland), heeft gevist in het Noord Hollands kanaal, terwijl een ander dan de verdachte rechthebbende was op het visrecht van dat water en het niet het uitzetten van vis betrof, immers heeft hij gevist met een peur terwijl de op zijn naam gestelde VISpas 2014 het gebruik van een peur niet toestond.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a van de Flora en Faunawet.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 21 van de Visserijwet 1963.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de in beslag genomen goederen onttrokken aan het verkeer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van € 500, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De raadsman heeft erop gewezen dat de verdachte geen justitiële documentatie heeft en dat er een aanzienlijk tijdsverloop is sinds 17 juni 2014.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vissen met een peur in het Noord-Hollands kanaal, terwijl hij daar geen visrecht op had. Hierdoor heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de broodwinning van anderen, die de rechthebbende betalen om daar te mogen vissen. Bovendien heeft de verdachte 3 levende alen bij zich gehad en vervoerd, kennelijk met als enig doel het consumeren daarvan, terwijl de aal een beschermde diersoort betreft. Dit rekent het hof de verdachte aan.
Van belang voor de strafoplegging is dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en dat er sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop sinds de feiten zijn gepleegd.
Het hof acht, alles afwegende, voor de bewezenverklaarde overtreding een geldboete van na te melden hoogte en voor het bewezen verklaarde misdrijf een geheel voorwaardelijke taakstraf passend en geboden, de laatstgenoemde straf mede opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen die zijn aangetroffen in de auto van de verdachte. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
De overige in beslag genomen goederen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 33, 33a en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 13 van de Flora- en faunawet, artikel 21 van de Visserijwet 1963, artikel 3 en bijlage 2 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake het vervoeren en onder zich hebben van 14 kilo levende alen en 11 gerookte alen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
6
STK Peurstokken, lengte 1,2 tot 1,4 meter
1
STK schepnet van RVS, kort model.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1
STK aalfuik wit netwerk
1
STK aalhoekwant met 100 haken en een witte lijn
1
STK aalhoekwant met 50 haken i/e grijs kunststof krat
16
STK dobber, aallijnen m elk een palinghaak in een witte emmer
1
STK staand want nylon met rode drijvers, in blauwe zak.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. A.M. van Amsterdam en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van
mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 maart 2019.