ECLI:NL:GHAMS:2019:1426

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
200.243.911/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezag en omgangsregeling in een complexe jeugdzorgzaak met getraumatiseerde kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om te worden belast met het eenhoofdig gezag over zijn kinderen, [kind A] en [kind B], en om een omgangsregeling vast te stellen. De kinderen verblijven al ruim vier jaar in een pleeggezin en hebben een belaste voorgeschiedenis, waaronder huiselijk geweld en verwaarlozing. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2018 aangevochten, waarin zijn verzoeken waren afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun huidige pleeggezin een positieve ontwikkeling doormaken en dat hun perspectief daar ligt, niet bij de vader. Het hof heeft geoordeeld dat er gegronde vrees bestaat dat de belangen van de kinderen verwaarloosd worden als het verzoek van de vader wordt ingewilligd. De vader heeft betoogd dat hij in staat is om voor de kinderen te zorgen en dat hij meer betrokken wil zijn bij hun leven, maar het hof heeft geconcludeerd dat de trauma's en de voorgeschiedenis van de kinderen zwaarwegend zijn en dat een omgangsregeling hen zou schaden. De GI (gecertificeerde instelling) heeft ook gepleit voor het behoud van de huidige situatie, waarbij de kinderen in het pleeggezin blijven. Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.243.911/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/641099 / FA RK 17-8586 (RW TJ)
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 april 2019 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [pleegvader] en [pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder, tezamen de pleegouders);
- de minderjarige [kind A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [kind B] (hierna te noemen: [kind B] ).
Als informant is aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 2 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 24 juli 2018 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van 2 mei 2018.
2.2
De GI heeft op 3 oktober 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft op 7 februari 2019 met de minderjarigen [kind A] en [kind B] afzonderlijk in het bijzijn van de griffier gesproken. Ter zitting van 8 februari 2019 heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven. Partijen hebben gelegenheid gehad daar op te reageren.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. C.M.E. Schreinemacher;
- namens de GI, de vervangend gezinsmanager en diens leidinggevende;
- de moeder;
- de pleegmoeder;
- mw. [X] , begeleider van de vader, werkzaam bij Exodus Nederland;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw S. Benjamin.

3.De feiten

3.1
Nadat het huwelijk van de vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) door echtscheiding was ontbonden, zijn, voor zover thans van belang, geboren:
- [kind A] , [in] 2005, te [geboorteplaats] ;
- [kind B] , [in] 2008, te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De vader heeft de kinderen erkend.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam
(hierna: de kinderrechter) van 12 november 2013 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van de kinderrechter van 29 november 2013 zijn de kinderen door middel van een spoedmachtiging uithuisgeplaatst in een pleeggezin. Deze maatregelen zijn nadien telkens verlengd.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 7 november 2016 is het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en is de GI belast met de voogdij over de kinderen. Bij beschikking van dit hof van 22 augustus 2017 is deze beschikking bekrachtigd.
3.4
De kinderen verblijven sinds oktober 2014 in het huidige pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de vader om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen en een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen, afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat hij wordt belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen en een omgangregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling ligt aan het hof voor het verzoek van de vader om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen en om een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat wanneer een voogd het gezag uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder alleen met het gezag te belasten slechts wordt afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a BW heeft de niet met gezag belaste ouder recht op omgang met zijn kind. Ontzegging van dat recht is alleen mogelijk op de in lid 3 van dat artikel limitatief opgesomde gronden, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3
De vader betoogt dat de rechtbank zijn verzoek om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen ten onrechte heeft afgewezen. Niet is gebleken dat de vader niet voor de kinderen kan zorgen. De raad heeft nooit onderzoek gedaan naar de opvoedcapaciteiten van de vader. Ook is niet onderzocht of hij kon worden belast met het gezag over de kinderen. Omdat voornoemde onderzoeken niet zijn gedaan staat het perspectief van de kinderen thans nog niet geheel vast. Verblijf van de kinderen in een pleeggezin is niet de beste optie voor de kinderen, nu sprake is van een beter alternatief, te weten verblijf bij de vader. De vader heeft zijn leven inmiddels op orde, zodat hij in staat is om de kinderen een veilige, liefdevolle en voorspelbare opvoedomgeving te bieden. Ook zouden de kinderen, indien de vader zou worden belast met het gezag over hen, opnieuw in contact komen met de moeder en met hun broertjes en zusjes. De kinderen zullen hier baat bij hebben. Door hem te belasten met het gezag zal de vader ook meer betrokken raken bij de het leven van de kinderen en meer informatie over hen krijgen.
Voorts is het in het belang van de kinderen dat zij de vader vaker zien. Bij de kinderen zou sprake zijn van een belaste voorgeschiedenis. De relatie tussen de ouders is echter al lang voorbij. De vader heeft in het verleden nooit gezorgd voor onveilige situaties. De ouders waren gescheiden, zodat de vader niet altijd erop kon toezien hoe het in de thuissituatie bij de moeder ging. De GI frustreert het contact tussen de vader en de kinderen. Dat de kinderen van slag waren na een bezoek met de vader is geen reden om het contact stop te zetten. De GI en/of de pleegouders hebben de kinderen mogelijk beïnvloed, waardoor zij niet durven te zeggen dat zij omgang willen met de vader. Ook is niet onderzocht wat de omgang met de vader feitelijk teweeg brengt bij de kinderen. Dat de kinderen in het pleeggezin een positieve ontwikkeling zouden hebben doorgemaakt, is onvoldoende onderbouwd. De bestreden beschikking dient dan ook te worden vernietigd en zijn verzoeken om gezag over de kinderen en om een omgangsregeling tussen hem en de kinderen dienen te worden toegewezen, aldus de vader.
5.4
De GI betoogt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Het belasten van de vader met het gezag over de kinderen en eventuele terugplaatsing van de kinderen bij de vader is niet meer aan de orde. De kinderen hebben een belaste voorgeschiedenis, trauma’s, sociaal-emotionele problemen en gedragsproblemen. Zij zijn in het verleden ernstig verwaarloosd en getuige geweest van huiselijk geweld. Het is de ouders niet gelukt om hen tegen onveilige situaties te beschermen. De kinderen hebben een veilige, gestructureerde, liefdevolle en voorspelbare opvoedomgeving nodig om te kunnen toekomen aan hun ontwikkelingstaken. Zij behoeven meer dan gemiddelde aandacht, hetgeen de vader hen niet kan bieden. Dat de vader zijn leven thans op orde heeft, betekent niet dat hij beschikt over voldoende opvoedvaardigheden om de (ernstig getraumatiseerde) kinderen te kunnen verzorgen en op te voeden. Het is dan ook van belang dat hun plaatsing in het pleeggezin wordt gecontinueerd en gewaarborgd. Het doorbreken van hun huidige leefsituatie is schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen. De kinderen lijken gehecht in het huidige pleeggezin en zijn toe aan duidelijkheid over hun toekomstperspectief.
Voorts hebben de kinderen meermaals laten weten geen omgang te willen met de vader. De hulpverlening heeft regelmatig met de kinderen gesproken over hervatting van de omgang, maar zij wilden aanvankelijk geen enkele vorm van contact met de vader. Nadat in juni 2017 opnieuw omgang tussen de vader en de kinderen had plaatsgevonden, zijn de kinderen ernstig van slag geraakt. Na een incident bij het hof in augustus 2017, waarbij de vader in het bijzijn van [kind A] is uitgevallen tegen de pleegvader, hebben de kinderen opnieuw laten weten geen omgang meer te willen met de vader. De kinderen zijn leidend in het vormgeven van de omgang met de vader. Het vaststellen van een vaste omgangsregeling is dan ook niet in hun belang en een geforceerde omgangsregeling zal een averechts effect hebben. Dit neemt niet weg dat eenmaal per acht weken met de kinderen wordt gesproken over de ouders en eventueel contact met hen, aldus de GI.
5.5
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. De vader was voor de ondertoezichtstelling betrokken bij de kinderen. Ook heeft hij zijn leven altijd op orde gehad. De kinderen hebben na de uithuisplaatsing in onveilige pleeggezinnen verbleven. De vader dient dan ook te worden belast met het gezag over de kinderen en de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen dient te worden afgedwongen, aldus de moeder.
5.6
De pleegmoeder heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. Het verzoek van de vader is invoelbaar. In het verleden waren de kinderen nadat omgang met de vader had plaatsgevonden lange tijd van slag. Dit is inmiddels minder geworden. Dat de kinderen van slag raken, heeft te maken met hun trauma’s. Zij zijn daardoor gevoeliger voor stress. [kind A] is de afgelopen jaren minder bang geworden. Iedereen kan heel trots zijn op de kinderen; zij doen het erg goed. Het team van Spirit is sterk. De hulpverlening kijkt naar de kinderen en naar wat zij nodig hebben. De kinderen dienen een goede relatie met hun ouders te hebben, mits dit hun ontwikkeling niet in de weg staat, aldus de pleegmoeder.
5.7
[kind A] en [kind B] hebben ter gelegenheid van hun gesprek met de voorzitter afzonderlijk verklaard dat het goed met hen gaat. Zij willen op dit moment nog geen omgang met de vader, omdat dit spanningen bij hen veroorzaakt en zij hiervan van slag raken, aldus de kinderen.
5.8
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De kinderen verblijven thans ruim vier jaar in het pleeggezin. Het is belangrijk dat zij van de vader horen dat zij in het pleeggezin mogen opgroeien. Dit is ook van belang voor het contact tussen de vader en de kinderen. De vader heeft zijn leven inmiddels op de rit. De GI dient belast te blijven met de voogdij over de kinderen. Het verzoek van de vader om te worden belast met het gezag over de kinderen gaat dan ook te ver. Het is wel van belang dat de vader goed wordt geïnformeerd over de kinderen. Daarnaast dient structuur in de omgang met de kinderen te worden aangebracht, zodat zij weten waar zij aan toe zijn, aldus de raad.
5.9
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Bij de kinderen is sprake van een belaste voorgeschiedenis. Zij zijn in het verleden in de thuissituatie bij de moeder lange tijd blootgesteld aan huiselijk geweld tussen de ouders en bij de moeder was sprake van agressief gedrag en van middelengebruik. De noodzakelijke hulpverlening kwam niet op gang, omdat de moeder de geboden hulpverlening afhield. De kinderen zijn in november 2013 onder toezicht gesteld van de GI en uithuisgeplaatst. Zij hebben nadien in verschillende (crisis)pleeggezinnen verbleven. Sinds oktober 2014 verblijven zij in het huidige (therapeutische) pleeggezin van de Bascule. De reguliere pleeggezinnen bleken niet afdoende omdat de kinderen, door alles wat zij hadden meegemaakt, een omgeving nodig hadden die veel veiligheid, duidelijkheid en structuur bood. In 2014 hebben de kinderen een diagnostiektraject in de Bascule doorlopen. Aldaar werd geconstateerd dat de kinderen veel hadden meegemaakt. De kinderen waren gedurende dit traject erg onrustig en nog niet in staat om te spreken over hetgeen zij in de thuissituatie hadden meegemaakt. Bij [kind B] was sprake van separatieangst en een aanpassingsstoornis, en [kind A] was erg loyaal naar zijn ouders. De kinderen zaten in een overlevingsmodus, waardoor traumaverwerking nog niet mogelijk was. De Bascule adviseerde daarom om de kinderen in een rustige omgeving te plaatsen, waardoor ruimte voor hen werd gecreëerd om te starten met behandelingen. Uit het verslag van de Bascule van 24 juli 2015 blijkt dat [kind A] chronisch getraumatiseerd is en dat hij posttraumatische stress- en dissociatieklachten heeft. Ook is bij hem sprake van hechtingsproblematiek. [kind A] is getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. Hij liet sinds zijn plaatsing in een stabiele omgeving groei zien in zijn algehele ontwikkeling. Geadviseerd werd om te starten met EMDR technieken en, zodra dat mogelijk was, EMDR therapie toe te passen. Daarnaast kon worden gewerkt aan de hechtingsproblematiek van [kind A] . Uit het raadsrapport van 16 september 2016 (hierna: het raadsrapport) blijkt verder dat [kind A] seksueel overschrijdend gedrag liet zien, op school last had van concentratieproblemen en angstig was. Uit het raadsrapport blijkt ten aanzien van [kind B] dat ook hij op school seksueel overschrijdend gedrag liet zien. Verder maakte hij vaak ruzie met leeftijdsgenoten. [kind B] had moeite met het accepteren van regels, had weinig zelfvertrouwen en presteerde door zijn concentratieproblemen onvoldoende op school. Voorts had [kind B] emotieregulatie problematiek en last van nachtmerries. Van januari 2017 tot begin april 2017 is [kind B] opgenomen bij Triversum, waar observatie en diagnostiek heeft plaatsgevonden. [kind B] is nadien teruggegaan in het huidige pleeggezin.
Uit het Gezinsplan van 1 oktober 2018 blijkt ten aanzien van de begeleide omgangsmomenten die sinds de uithuisplaatsing tussen de ouders en de kinderen hebben plaatsgevonden het volgende. De kinderen hebben in augustus 2016 laten weten dat zij na een bezoekmoment met de ouders last hadden van ruzies met elkaar. De omgangsregeling met de moeder is in augustus 2016 stopgezet. In oktober 2016 is de omgangsregeling met de vader opgeschort, omdat de vader in de buurt van het pleeggezin was komen wonen. De kinderen voelden zich hierdoor bedreigd en angstig. In december 2016 eindigde een omgangsmoment met de vader niet positief, omdat bleek dat de vader tijdens het omgangsmoment een open telefoonverbinding met de moeder had. De kinderen waren hierdoor boos en verdrietig. De omgang tussen de vader en de kinderen is hierna stopgezet. De kinderen hebben naar aanleiding van dit incident laten weten geen omgang meer te willen met de vader. In juli 2017 heeft opnieuw begeleide omgang tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden. Na dit omgangsmoment waren de kinderen van slag; zij maakten ruzie, [kind A] was verdrietig en niet meer te troosten, en [kind B] vertoonde ernstig probleemgedrag. In augustus 2017 heeft een incident plaatsgevonden waarbij de vader na afloop van een zitting bij dit hof in het bijzijn van [kind A] heeft gescholden en geschreeuwd tegen de pleegvader. [kind A] heeft daarop laten weten de vader enige tijd niet meer te willen zien. In september 2017 heeft [kind A] (opnieuw) laten weten geen omgang meer te willen met beide ouders. [kind B] wilde nog wel omgang met de vader, maar wilde uitsluitend samen met [kind A] naar de vader. De kinderen hebben in januari 2018 laten weten geen contact meer te willen met de ouders. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat eind december 2018 opnieuw een begeleid omgangsmoment tussen de vader en de kinderen heeft plaatsgevonden. Dit omgangsmoment is positief verlopen.
5.1
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het verzoek van de vader om hem te belasten met het gezag over de kinderen dient te worden afgewezen, nu gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van dit verzoek de belangen van de kinderen worden verwaarloosd. Zoals uit hetgeen hiervoor onder 5.9 is overwogen blijkt, hebben de kinderen een belaste voorgeschiedenis. Zij hebben op jonge leeftijd in de thuissituatie bij de moeder veel meegemaakt en zijn daardoor getraumatiseerd. De kinderen verblijven thans ruim vier jaar in het huidige pleeggezin, alwaar zij een positieve ontwikkeling doormaken. Het perspectief van de kinderen ligt dan ook in het huidige pleeggezin en niet bij de vader. In zijn beroepschrift heeft de vader zijn wens geuit dat de kinderen bij hem komen wonen en dat hij de kinderen verder wil opvoeden. Ter zitting in hoger beroep heeft hij daarentegen verklaard met name het gezag te willen om meer informatie over de kinderen te kunnen inwinnen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat indien de vader wordt belast met het gezag over de kinderen, bij hen wederom onduidelijkheid en onzekerheid ontstaat over hun opvoed-perspectief. Dit acht het hof niet in het belang van de kinderen. Daarbij komt dat de verstandhouding tussen de vader en de pleegouders nog altijd wisselend is en dat tussen hen in het verleden incidenten zoals ook onder 5.9 omgeschreven, hebben plaatsgevonden. Ook om die reden druist het belasten van de vader met het gezag over de kinderen in tegen de belangen van de kinderen. Het hof zal het verzoek van de vader om hem te belasten met het gezag over de kinderen dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.11
Ten aanzien van het verzoek van de vader om een omgangregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen, overweegt het hof het volgende. Uit hetgeen hiervoor onder 5.9 is overwogen komt naar voren dat de GI zich de afgelopen jaren heeft ingezet om begeleide omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen tot stand te brengen. De omgangsmomenten zijn echter meermaals opgeschort, nadat deze voor de kinderen niet goed waren verlopen. De kinderen raakten van slag na de omgang en hebben op verschillende momenten laten weten geen omgang meer met de vader te willen. Ook in de onderhavige procedure hebben zij ter gelegenheid van hun gesprek met de voorzitter wederom aangegeven dat zij op dit moment geen omgang wensen te hebben met de vader, onder andere omdat dit spanningen bij hen veroorzaakt. Het hof is dan ook van oordeel dat het, gelet op hetgeen zij in verleden hebben meegemaakt en de trauma’s die zij hierdoor hebben opgelopen, thans in strijd is met hun zwaarwegende belangen om hen door middel van een vastgestelde omgangsregeling te dwingen tot omgang met de vader. Het hof is met de GI van oordeel dat de draagkracht van de kinderen te allen tijde leidend dient te zijn bij het vormgeven van het contact en de omgang tussen hen en de vader, waaraan de GI zoals zij heeft verklaard eens in de acht weken met de kinderen aandacht besteedt. Het hof acht het voorts van belang dat de vader op structurele wijze wordt voorzien van informatie over de kinderen. De GI heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd verklaard aandacht te zullen besteden aan de wijze waarop de informatievoorziening voor de vader beter kan worden gestroomlijnd. Het hof gaat er vanuit dat de GI deze toezegging gestand zal doen.
Het hof zal het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te leggen afwijzen en de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen.
5.12
Voor zover de vader heeft verzocht een onderzoek door de raad te gelasten, overweegt het hof dat een dergelijk onderzoek, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, niet ter zake dienend is. Daar komt bij dat thans reeds voldoende zorgvuldig en degelijk onderzoek is gedaan door de raad. Voorts is het gelet op de kwetsbaarheid van de kinderen niet in hun belang om hen thans opnieuw te belasten met een onderzoek. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5.13
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.J. Leijdekker en
mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en is op 23 april 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.