ECLI:NL:GHAMS:2019:1359

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
23-000493-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1957, was eerder veroordeeld voor soortgelijke misdrijven en had zich schuldig gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken en een geldboete van € 560,00. Het hof heeft echter besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op te leggen, met bijzondere voorwaarden waaronder behandeling bij Inforsa en toezicht door de reclassering. Het hof heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging genomen, maar ook zijn positieve ontwikkeling en de noodzaak van voortzetting van de behandeling. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen. Het hof heeft de beslissing genomen om de verdachte te begeleiden in zijn behandeling en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerdere straf afgewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000493-18
Datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-702183-17 en 23-004502-14 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1957,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met de beslissingen van de politierechter en de gronden waarop deze berusten zodat het vonnis zal worden bevestigd, met uitzondering van:
- de opgelegde gevangenisstraf omdat het hof tot oplegging van een andere strafoplegging komt dan de politierechter;
- de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter;
in zoverre zal het vonnis worden vernietigd,
en met dien verstande dat het hof het vonnis verbeterd zal lezen ten aanzien van de kwalificaties.

Kwalificatie

In eerste aanleg heeft de politierechter te Amsterdam het bewezen verklaarde als volgt gekwalificeerd:
“Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 en 5:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3 en 4:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.”
Het hof leest deze kwalificaties verbeterd, met dien verstande dat dat de zinsneden “meermalen gepleegd” zullen worden vervangen door “telkens”. De kwalificaties komen daardoor als volgt te luiden:
“Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 en 5:
Telkens: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3 en 4:
Telkens: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.”

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder twee, drie, vier en vijf bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een geldboete van € 560,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, oplegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarde(n) bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte wordt begeleid door Inforsa en dat het naar omstandigheden goed met hem gaat. Hij is ook niet meer in aanraking gekomen met politie en/of justitie. Als de verdachte een onvoorwaardelijk gevangenisstraf zou moeten uitzitten, is de kans groot dat hij na die detentie in vreemdelingenbewaring komt, waardoor het traject bij Inforsa (voor lange tijd) wordt doorbroken. Ten aanzien van de door de politierechter opgelegde geldboete heeft de raadsman nog aangevoerd dat het bedrag van € 560,00, dat bij de verdachte is aangetroffen, geen handelsgeld betrof maar geld van de zoon van de verdachte voor betaling van de huur.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van anderhalve maand meerdere keren schuld gemaakt aan handel in cocaïne, heroïne en MDMA en heeft hoeveelheden van deze drugs opzettelijk aanwezig gehad. Algemeen bekend is dat de betreffende drugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid. De verdachte heeft aldus een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het illegale circuit van verboden middelen en heeft met zijn handelwijze een risico veroorzaakt voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid van zijn afnemers.
Daar komt bij dat uit een de verdachte betreffend Justitiële Documentatie blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk ter zake van soortgelijke misdrijven is veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
In beginsel rechtvaardigt het voorgaande, met name de ernst van de feiten en de veelvuldige recidive, oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een gevangenisstraf in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte bijna twee jaar niet meer in aanraking is gekomen met politie en/of justitie en hij zich positief inzet voor de behandeling bij Inforsa. Duidelijk is dat deze behandeling een positief effect op de verdachte heeft. Mede op basis van de verklaring die de getuige-deskundige [naam], begeleider van de verdachte bij Inforsa, ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, acht het hof van belang dat deze behandeling wordt voortgezet. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal deze behandeling doorkruisen, hetgeen niet wenselijk is.
Er is geen goede reden om naast de gevangenisstraf een geldboete op te leggen.
Gelet op het voorgaande is een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich – kort gezegd – onder behandeling zal (blijven) stellen van Inforsa en met een proeftijd van drie jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging (23-004502-14)

De politierechter te Amsterdam heeft de verdachte bij vonnis van 19 november 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Bij vonnis van 12 februari 2018, waartegen dit beroep is ingesteld, heeft de politierechter op vordering van de officier van justitie de uitvoerlegging van die eerder opgelegde gevangenisstraf gelast.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep de bevestiging gevorderd van deze beslissing van de politierechter.
Het hof ziet, mede gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de strafoplegging is overwogen, geen aanleiding voor de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte:
- zich meldt bij de reclassering zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen en zal meewerken aan een ambulante behandeling gericht op zijn psychiatrische en verslavingsproblematiek op aan te geven tijdstippen en plaats, teneinde het recidiverisico te verminderen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, hieronder begrepen dat de verdachte zich zal laten opnemen en behandelen voor een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek voor de duur van maximaal zeven weken, indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging (23-004502-14) af.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. P.C. Römer en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 april 2019.
=========================================================================
[…]