In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Congo in 1964, werd beschuldigd van het medeplegen van uitkeringsfraude door opzettelijk te nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Sociale Dienst en de gemeente Amsterdam. De tenlastelegging betrof het niet melden van een gezamenlijke huishouding en het samenwonen met een medeverdachte, wat van belang was voor de vaststelling van het recht op bijstandsuitkering. Het hof heeft de bewijsconstructie van de eerste aanleg vernietigd en een andere bewijsconstructie gehanteerd, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte feitelijk samenwoonden en dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de medeverdachte een bijstandsuitkering ontving. Het hof heeft het preliminaire verweer van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk nalaten van het verstrekken van relevante gegevens, wat leidde tot een veroordeling tot een gevangenisstraf van zes maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en het eerdere strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat hij eerder voor uitkeringsfraude was veroordeeld. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.