ECLI:NL:GHAMS:2019:1336

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
200.253.183/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging in hoger beroep van een huurovereenkomst

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een incident dat door WTG c.s. is ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter. Dit vonnis, gewezen op 15 januari 2019, heeft de beëindiging van de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en WTG Groep vastgesteld per 1 september 2019. Daarnaast is WTG c.s. veroordeeld om de gehuurde bedrijfsruimte uiterlijk op die datum te ontruimen en de verschuldigde huurpenningen te betalen. WTG c.s. hebben in hoger beroep verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis, met als argument dat er onzekerheid bestond over de uitvoering ervan. De geïntimeerde heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er tussen partijen overeenstemming bestond dat de tenuitvoerlegging van het vonnis niet zou plaatsvinden totdat het hof een eindarrest zou hebben gewezen, mits WTG c.s. de kostenveroordeling aan [geïntimeerde] zouden voldoen. Aangezien WTG c.s. dit inmiddels hadden gedaan, heeft het hof de incidentele vordering bij gebrek aan belang afgewezen. Het hof heeft tevens opgemerkt dat er geen redelijke grond was voor het instellen van het incident, omdat de advocaat van [geïntimeerde] reeds had aangegeven dat er geen ontruiming zou plaatsvinden tijdens het hoger beroep.

De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde]. Het hof heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.253.183/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 7340355 CV EXPL 18-25164
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 april 2019
inzake

1.WTG GROEP B.V.

gevestigd te Utrecht,
2. WOK TO GO AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellanten in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat: mr. Ch.P.A.Th. van Goethem te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. H.M. Hielkema te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna WTG c.s. - afzonderlijk: WTG Groep en Wok To Go - en [geïntimeerde] genoemd.
WTG c.s. zijn bij dagvaarding van 17 januari 2019 in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) onder bovenstaand zaak-/rolnummer op 15 januari 2019 gewezen vonnis tussen [geïntimeerde] als eiseres en WTG c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens incidentele conclusie ex (primair) artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en (subsidiair) artikel 235 Rv, met producties;
- conclusie van antwoord in het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
WTG c.s. hebben incidenteel gevorderd dat het hof primair de reeds aangevangen tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis (verder: het vonnis) zal schorsen voor de duur van de appelprocedure, althans subsidiair zal bepalen dat de tenuitvoerlegging van het vonnis door [geïntimeerde] slechts mag worden voortgezet tegen deugdelijke zekerheidstelling.
Bij conclusie van antwoord in het incident heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van WTG c.s. in de kosten van dit incident, met rente.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. Bij het vonnis heeft de kantonrechter op vordering van [geïntimeerde] het einde van de huurovereenkomst tussen haar en WTG Groep vastgesteld per 1 september 2019. Verder heeft de kantonrechter WTG c.s. veroordeeld de door WTG op grond van die overeenkomst van [geïntimeerde] gehuurde bedrijfsruimte aan de [adres] (hierna: het gehuurde) uiterlijk op 1 september 2019 te ontruimen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en om de verschuldigde huurpenningen te betalen tot aan de dag van ontruiming. WTG c.s. zijn veroordeeld in de proces- en nakosten en de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In eerste aanleg zijn WTG c.s. wel verschenen, maar hebben zij niet (tijdig) van antwoord gediend. Hun verzoek aan de kantonrechter om een nadere termijn voor het nemen van een conclusie van antwoord te verlenen, is bij brief van 8 januari 2019 afgewezen.
2.2
Het hof zal de incidentele vordering, waaromtrent WTG c.s. zelf stellen dat deze zekerheidshalve is ingesteld, (in beide varianten) bij gebrek aan belang afwijzen. Tussen partijen staat immers vast dat zij na het bestreden vonnis zijn overeengekomen, zakelijk weergegeven en naar het hof begrijpt, dat [geïntimeerde] het vonnis niet ten uitvoer zal leggen totdat het hof (eind)arrest zal hebben gewezen, zulks mits WTG c.s. de bij het vonnis uitgesproken kostenveroordeling aan [geïntimeerde] zullen voldoen. WTG c.s. hebben (zelf) onweersproken gesteld dat zij dit laatste inmiddels hebben gedaan.
2.3
WTG c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak worden verwezen in de proceskosten van dit incident. In dit verband merkt het hof nog op dat voor het “zekerheidshalve” instellen van dit incident geen redelijke grond bestond omdat – naar WTG c.s. zelf hebben gesteld – de advocaat van [geïntimeerde] hun toen reeds had meegedeeld dat de door de deurwaarder bij exploot van 18 januari 2019 gedane aanzegging van de ontruiming op een vergissing berustte en, zakelijk, dat er hangende het hoger beroep niet zou worden ontruimd.
in de hoofdzaak:
2.4
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde] .
3.
Beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 28 mei 2019 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.