ECLI:NL:GHAMS:2019:1310

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
23-003970-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep inzake witwassen met bewijsverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1966, was in eerste aanleg veroordeeld voor witwassen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met inachtneming van een bespreking van het bewijsverweer dat door de raadsman van de verdachte was gevoerd. De raadsman stelde dat de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken moest worden van het ten laste gelegde bedrag van 10.000 euro, omdat de verdachte een verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van dit geldbedrag. Dit bedrag zou door de verdachte zijn geleend van twee respectabele ondernemers, wat werd ondersteund door leningsovereenkomsten.

Het hof heeft echter de verklaringen van de getuigen, [naam 1] en [naam 2], als ongeloofwaardig terzijde gesteld. De getuigen hadden verklaard dat zij een leningsovereenkomst hadden opgesteld, maar het hof vond het niet geloofwaardig dat twee personen die elkaar niet kenden, een identieke overeenkomst zouden opstellen. Bovendien waren de handtekeningen onder de overeenkomsten aanzienlijk verschillend, wat de indruk wekte dat de overeenkomsten achteraf waren opgesteld. Het hof concludeerde dat de verdachte geen overtuigende verklaring had gegeven die de aanwijzingen voor witwassen ontzenuwde. Daarom werd het bewijsverweer van de raadsman verworpen en werd de verdachte voor het volledige bedrag van 13.900 euro schuldig bevonden aan witwassen.

De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met inachtneming van de overwegingen die in het arrest zijn uiteengezet. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam, met de betrokken rechters en griffier aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003970-17
datum uitspraak: 16 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-195597-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof het door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde bewijsverweer zal bespreken.

Bespreking van het door de raadsman in hoger beroep gevoerde bewijsverweer

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte in ieder geval partieel moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde bedrag van 10.000 euro. De verdachte heeft een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring afgelegd over de herkomst van dit (deel van het) in de auto aangetroffen geldbedrag. Uit twee leningsovereenkomsten blijkt dat de verdachte van zowel [naam 1] als [naam 2], twee respectabele ondernemers, 5.000 euro heeft geleend en hetgeen zij hebben verklaard bij de raadsheer-commissaris bevestigt de verklaring van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Zowel [naam 1] als [naam 2] heeft tijdens zijn getuigenverhoor bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij een geldbedrag van 5.000 euro aan de verdachte heeft uitgeleend. Ook hebben beide getuigen verklaard dat zij daartoe
zelfeen leningsovereenkomst hadden opgesteld aan de hand van een voorbeeld dat zij van het internet hadden afgehaald. [naam 2] heeft voorts verklaard dat hij [naam 1] niet kent. Hoewel de verklaringen van deze getuigen stroken met de verklaring van de verdachte, hecht het hof aan deze verklaringen – en daarmee aan die van de verdachte – geen waarde. Het hof acht het namelijk niet geloofwaardig dat twee personen die elkaar niet zouden kennen een vrijwel identieke overeenkomst opstellen, inclusief spelfouten. Daar komt bij dat de handtekeningen onder beide overeenkomsten van beweerdelijk de verdachte aanzienlijk van elkaar verschillen. Deze omstandigheden wijzen erop dat de overeenkomsten achteraf en door een en dezelfde persoon zijn opgemaakt én dat de getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] met datzelfde doel en in strijd met de waarheid naderhand op elkaar zijn afgestemd. Om die redenen stelt het hof deze getuigenverklaringen als ongeloofwaardig terzijde.
Het voorgaande brengt met zich dat de verdachte voor het gehele ten laste gelegde bedrag van 13.900 euro geen verklaring heeft afgelegd die de aanwijzingen dat er sprake is van witwassen, ontzenuwt. Het hof is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. N.A. Schimmel en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 april 2019.
=========================================================================
[…]