ECLI:NL:GHAMS:2019:1283

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
23-004013-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de woning werd verkregen door middel van braak en inklimming. De feiten vonden plaats op 7 oktober 2017 te Nieuw-Vennep, waar de verdachte samen met medeverdachten een woning wilde inbreken. De verdachte had de medeverdachten naar de woning gereden en was op de uitkijk gebleven terwijl zij de inbraak probeerden uit te voeren. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, maar het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de uitvoering van het misdrijf om hem voor het primair tenlastegelegde te veroordelen. Het hof sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte de medeplichtigheid aan de poging tot diefstal wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij het hof de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd in overweging nam. De benadeelde partijen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], dienden vorderingen in voor schadevergoeding, die gedeeltelijk werden toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004013-18
Datum uitspraak: 22 maart 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 oktober 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-870955-18 en 10-149072-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg op 12 oktober 2018 door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 07 oktober 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2]) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goeder(en), in elk geval enig goed, onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
- met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning is toegereden in een auto en/of
- over de schutting van voornoemde woning is/zijn geklommen en/of
- de schuifdeur/-pui van voornoemde woning heeft/hebben verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemers hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
- een (hard houten) tuinstoel dreigend in de lucht werd gehouden in de richting van die [benadeelde 1] en/of
(vervolgens) tegen die [benadeelde 1] werd geslagen/gegooid, althans in de richting van die [benadeelde 1] werd geslagen/gegooid;
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 07 oktober 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door genoemde personen voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2]) weg te nemen geld en/of goederen van hun gadig, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of aan verdachte, en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goeder(en) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
- over de schutting van voornoemde woning is/zijn geklommen en/of
- de schuifdeur/-pui van voornoemde woning heeft/hebben verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld van en/of gevolgd door geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemers hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
- een (hard houten) tuinstoel dreigend in de lucht werd gehouden in de richting van die [benadeelde 1] en/of
(vervolgens) tegen die [benadeelde 1] werd geslagen/gegooid, althans in de richting van die [benadeelde 1] werd geslagen/gegooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 07 oktober 2017 te Rotterdam en/of Leiden en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- genoemde personen te vervoeren in zijn/een personenauto van Rotterdam en/of Leiden naar Nieuw-Vennep en/of
- op de uitkijk te staan en/of
- genoemde personen (na de poging overval) wederom in genoemde auto te vervoeren van Nieuw-Vennep naar Leiden en/of Rotterdam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Primair
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Subsidiair
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, hoewel de verdachte tijdens de inbraak in/bij de auto is blijven wachten op de medeverdachten, uit het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat hij tijdens de inbraak daadwerkelijk op de uitkijk heeft gestaan. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre vrijspreken van dit deel van het onder subsidiair tenlastegelegde.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op 7 oktober 2017 de auto heeft bestuurd waarmee hij en de medeverdachten vanuit Rotterdam, via Leiden, naar Nieuw-Vennep zijn gereden. In een woonwijk met dure huizen zijn de medeverdachten uitgestapt en de verdachte is blijven wachten. Toen ze na enige tijd kwamen terugrennen en instapten, is hij direct weggereden.
Feiten en omstandigheden
[benadeelde 1] heeft aangifte gedaan van een inbraak op 7 oktober 2017 te 17.44 uur in zijn woning, gelegen aan de [adres 2] te Nieuw-Vennep. Hij zag een persoon in zijn achtertuin lopen die direct doorliep naar de schuifpui aan de achterzijde van de woning. Hij keek de persoon recht in de ogen aan. De persoon probeerde de schuifpui, die door middel van een slot gesloten was, open te trekken. De aangever zag dat een tweede persoon achter de eerste aan kwam lopen. De eerste persoon trok met grote kracht de schuifpui een stuk open. Op dat moment kwam de vrouw van de aangever [benadeelde 2], de woonkamer binnen gelopen. [1] [benadeelde 2] zag een man naar de zijkant van het huis rennen. Door het zijraam van het huis zag zij twee mannen over de houten poort klimmen. [2]
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij op 7 oktober 2017 in Nieuw-Vennep in de auto zat met drie anderen en dat iemand zei: ‘we gaan inbreken’. [medeverdachte 1] is ‘over de schutting gegaan en zag die man thuis en is toen weer terug over de schutting gegaan’. Ze zijn met z’n drieën naar de woning gegaan; de vierde man zat in de auto. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de auto niet meer op de plek stond waar ze waren uitgestapt, maar vlak bij het huis. [3]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij en anderen op 7 oktober 2017 met de auto bij de woning van [benadeelde 1] is langsgegaan om te observeren, naar aanleiding van informatie. [benadeelde 1] zou een oplichter zijn met veel zwart geld. In de auto hoorde hij dat het ‘om een paar ton ging’. Hem werd verteld dat er twee kluizen waren. Toen hij hoorde dat het om een paar ton ging, ging hij mee. [4]
De aangever heeft camerabeelden ter beschikking gesteld afkomstig van het beveiligingssysteem van zijn woning, opgenomen op 7 oktober 2017 tussen 17.00 en 18.00 uur. Tevens zijn camerabeelden ter beschikking gesteld van een woning aan de [adres 3] te Nieuw-Vennep. Het proces-verbaal bevat afdrukken van die camerabeelden. De beelden met betrekking tot de poging overval van 7 oktober 2017 zijn door de verbalisant bekeken. Hij heeft in chronologische volgorde onder meer gezien, dat een bronskleurige Volvo driemaal langs de woning van de aangever is gereden, dat één van de jongens langs de zij- en achterkant van de woning is gelopen, dat twee van de jongens handschoenen droegen, dat drie jongens over de schutting van de woning zijn geklommen, dat één jongen in de achtertuin de schuifpui heeft open getrokken, dat de jongens weer over de schutting zijn geklommen, dat de bronskleurige Volvo over de [adres 3] reed en dat één van de jongens daar in de auto is gestapt. [5]
Oordeel hof
Op grond van de beschreven feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat de verdachte niet alleen als onwetend chauffeur de auto met inzittenden heen en terug van Rotterdam naar Nieuw-Vennep heeft bestuurd, maar dat hij minst genomen op het moment van aankomst bij de woning heeft geweten dat het de bedoeling was in te breken in de woning en daar een hoeveelheid geld uit kluizen te (laten) halen.
Het hof is daarom van oordeel dat de verdachte behulpzaam is geweest bij de poging tot diefstal in vereniging zoals onder subsidiair is tenlastegelegd en dat zijn gedraging voorafgaand, tijdens en na de poging tot woninginbraak kan worden gekwalificeerd als medeplichtigheid daarbij.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op 7 oktober 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door genoemde personen voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 2], weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goeder(en) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en inklimming,
- over de schutting van voornoemde woning is/zijn geklommen en/of
- de schuifdeur/-pui van voornoemde woning heeft/hebben verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 7 oktober 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- genoemde personen te vervoeren in een personenauto van Rotterdam en/of Leiden naar Nieuw-Vennep en/of
- genoemde personen (na de poging overval) wederom in genoemde auto te vervoeren van Nieuw-Vennep naar Leiden en/of Rotterdam.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de redengevende feiten en omstandigheden zoals opgenomen onder het kopje ‘Bewijsoverwegingen’. Hierin heeft het hof verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof bij einduitspraak de gevangenneming van de verdachte beveelt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is medeplichtig geweest aan een brutale poging tot woninginbraak op klaarlichte dag. De verdachte heeft de medeverdachten naar de plaats delict gereden, is ter plekke drie maal langs de woning gereden en heeft, nadat de medeverdachten waren uitgestapt, de auto verplaatst naar een plek die dicht bij de woning gelegen was. Toen de medeverdachten kwamen terug gerend en instapten, is hij direct weggereden. Volgens informatie waarover de medeverdachten beschikten, zou de bewoner een grote hoeveelheid zwart geld bewaren in twee kluizen. Voor de woning stonden twee auto’s, waaruit de verdachte en zijn medeverdachten konden afleiden dat de bewoners mogelijk thuis waren. De bewoners, mensen op leeftijd, zijn zeer geschrokken van de plotselinge verschijning van vreemden in hun tuin en woning, een plek waar zij zich veilig waanden. Dat gevoel van veiligheid in de eigen woning, een omgeving waar men zich bij uitstek beschermd moet kunnen voelen, is mede door toedoen van de verdachte aangetast. Hij heeft – zonder enig respect voor het eigendom van een ander – gehandeld met het oog op gemakkelijk eigen financieel gewin en heeft zich totaal geen rekenschap gegeven van de gevoelens van angst en onveiligheid die een woninginbraak teweeg kan brengen bij de eigenaren in het bijzonder en bij de omwonenden in het algemeen. Het hof acht dit een ernstig feit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 februari 2019 is hij, ondanks zijn relatief jonge leeftijd, eerder en veelvuldig ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Ten tijde van het incident liep de verdachte sinds enkele maanden in een proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde straf. Voorts heeft hij in het recente verleden een ISD traject doorlopen, ook al is hij nog relatief jong. Genoemde strafmodaliteiten hebben de verdachte de kans geboden zijn gedrag te veranderen, maar die kans heeft hij kennelijk steeds niet benut.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is het hof van oordeel dat een straf zoals opgelegd door de rechtbank daar geen recht aan doet. Het hof acht, alles afwegende, een langere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dan door de rechtbank opgelegd, namelijk 12 maanden gevangenisstraf, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.900,00 (waarvan € 1800,- aan immateriële schade en € 100,- aan materiële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 850,00 (waarvan € 750,- aan immateriële schade en € 100,- aan materiële schade).
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de wijze waarop de rechtbank de vordering heeft toegewezen niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële en materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.900,00 (waarvan € 1800,- aan immateriële schade en € 100,- aan materiële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00 (aan immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de wijze waarop de rechtbank de vordering heeft toegewezen niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 100,- zal worden afgewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 48 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam met parketnummer 10-149072-15 van 1 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de proeftijd zal verlengen.
De verdediging heeft het hof verzocht de proeftijd te verlengen, dan wel de gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft door een ongelukkige samenloop van omstandigheden het onderliggende feit gepleegd aan het begin van zijn proeftijd, terwijl het reclasseringscontact nog niet goed functioneerde. Voorts heeft hij laten zien dat hij een nieuwe start wil maken door zijn recente verhuizing van Rotterdam naar Deventer en door zelf, direct na zijn recente detentie, betaald werk te regelen. De raadsman heeft het hof verzocht in dit geval een uitzondering op de regel te maken.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd met betrekking tot de veranderde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen. Voor het overige deel van de voorwaardelijk opgelegde straf blijft de proeftijd doorlopen onder de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden.
Het hof ziet overigens, gelet op de omstandigheid dat die verandering van zeer recente datum is en gelet op de inhoud van zijn Justitiële Documentatie, geen aanleiding de straf om te zetten in een taakstraf of alleen de proeftijd te verlengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro) bestaande uit € 100,00 (honderd euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro) bestaande uit € 100,00 (honderd euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 oktober 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 oktober 2018.
Gelast de tenuitvoerlegging van
een gedeelte vande straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2017, parketnummer 10-149072-15,
te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Wijst af de vordering tot bevel gevangenneming.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 maart 2019.
mrs. M.J.A. Plaisier, P.F.E. Geerlings en A. Scheffens zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 7 oktober 2017 met nummer PL1100-2017207592-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant 1], doorgenummerde pagina 48 tot en met 51.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 2] van 7 oktober 2017 met nummer PL1100-2017207592-2, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant 2], doorgenummerde pagina 52 en 53.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 11 april 2018 met nummer 20127207592, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], doorgenummerde pagina 268 tot en met 278 (p. 271, 272, 273, 274).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 18 mei 2018 met nummer 2017207592, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 4], doorgenummerde pagina 450 tot en met 462 (p. 451, 452).
5.Proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 met nummer 17-2017207592, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], doorgenummerde dossierpagina 73 tot en met 97.