ECLI:NL:GHAMS:2019:1278

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
23-001793-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in hoger beroep na vrijspraak in eerste aanleg voor poging tot woningoverval

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder in eerste aanleg was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1991 in [geboorteplaats 1] (Suriname), werd beschuldigd van een poging tot woningoverval, gepleegd op 27 januari 2017 te Amsterdam. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de rechtbank Amsterdam, die de verdachte had vrijgesproken van het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van politieambtenaren en de omstandigheden van de aanhouding van de verdachte in overweging heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de woning zijn binnengegaan, waar zij de slachtoffers, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], bedreigden met een vuurwapen en hen sommeerden zich niet te bewegen. De verdachte werd kort na de overval aangehouden, en het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot woningoverval. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zijn twee in beslag genomen handschoenen verbeurd verklaard. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte, meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001793-17
datum uitspraak: 3 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-654015-17 en
13-703208-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] (Suriname) op [geboortedag 1] 1991,
adres: [adres 1],
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord, locatie Zuyder Bos, te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, waarbij de verdachte integraal is vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2018 en, na een tussenarrest van het hof van 18 juni 2018, van 20 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 (kort gezegd het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie, gepleegd op 27 januari 2017 te Amsterdam) is ten laste gelegd. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat het appel niet is gericht tegen de beslissing die door de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is genomen. Daaruit leidt het hof af dat het openbaar ministerie tegen die beslissing geen bezwaren heeft. Nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van de zaak ten aanzien van dat feit, zal de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte, voor zover inhoudelijk nog aan de orde in hoger beroep, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 januari 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of hennep, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen:
  • naar de woning (perceel [adres 2]) waar die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] verbleven is/zijn toegegaan en/of
  • (vervolgens) het raam van de schuifpui van die woning heeft/hebben kapot geslagen en/of
  • (vervolgens) die woning is/zijn binnengegaan en/of
  • een (vuur)wapen op/tegen het hoofd van die [benadeelde 2] heeft/hebben gehouden en/of (meermalen) heeft/hebben gevraagd waar het geld en/of de hennep was en/of
  • de woning heeft/hebben doorzocht en/of
  • een deken over het hoofd van die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] heeft/hebben gelegd
en/of
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of hennep, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
  • naar de woning (perceel [adres 2]) waar die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] verbleven is/zijn toegegaan en/of
  • (vervolgens) het raam van de schuifpui van die woning heeft/hebben kapot geslagen en/of
  • (vervolgens) die woning is/zijn binnengegaan en/of
  • een (vuur)wapen op/tegen het hoofd van die [benadeelde 2] heeft/hebben gehouden en/of (meermalen) heeft/hebben gevraagd waar het geld en/of de hennep was en/of
  • de woning heeft/hebben doorzocht en/of
  • een deken over het hoofd van die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] heeft/hebben gelegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep wordt, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigd, omdat het hof, mede op grond van de inhoud van een zestal bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen van politieambtenaren, tot een andere beslissing komt ten aanzien van de bewijsvraag.
Bewijsvoering en bespreking van een bewijsverweer
(i) De verdachte heeft verklaard onschuldig te zijn en vrijgesproken te willen worden. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2018, kort samengevat, verklaard dat hij lopend op weg naar het station moest plassen, dat hij terwijl hij stond te plassen bij de flats tussen de [straat 1] en het [straat 2] “politie” hoorde roepen, waarna hij is weggerend. Hij rende echter in de richting van de politie, werd vastgepakt, rukte zich los en rende opnieuw weg, waarna hij is aangehouden.
De raadsman van de verdachte heeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Geen enkel objectief gegeven plaatst de verdachte in de woning aan de [adres 2] en het relaas van politieambtenaar [verbalisant 1] laat onverlet dat niet is gezien dat de verdachte uit deze woning is gekomen, omdat de mannen die hij uit de woning heeft zien komen tijdens de achtervolging 3 à 4 seconden bij hem uit beeld zijn geweest. De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat er een hiaat in de
chain of custodyis. Verder zou het uiterst onlogisch zijn dat de verdachte weer terug zou rennen in de richting van [verbalisant 1] en dat de verdachte en de medeverdachten niet de enige personen op straat waren (de politie heeft zelfs eerst andere personen staande gehouden). Dat er veel politie ter plaatse was, sluit niet uit dat iemand zich verborgen kan houden. De signalementen van de daders zijn zeer algemeen en komen niet overeen met die van de aangehouden verdachten: de medeverdachte [medeverdachte 1] is niet negroïde, hij heeft geen donkere huidskleur, terwijl de meldster en de aangever [benadeelde 2] hebben verklaard dat de overvallers een Afrikaanse taal spraken, hetgeen ook niet geldt voor de verdachten. Tot slot heeft de raadsman er nog de aandacht op gevestigd dat door betrokken politieambtenaren is gerelateerd dat drie of vier mannen de woning kwamen uitrennen, hetgeen iets zegt over het gebrek aan zekerheid van hun waarnemingen op dat moment.
(ii) Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, stelt het hof de volgende feiten vast.
Op 27 januari 2017 hoorde de bewoonster van de woning aan de [adres 3] te Amsterdam Zuidoost omstreeks 4:04 uur twee mannen luid praten aan de achterzijde van haar woning. Een paar minuten daarna hoorde zij glasgerinkel en bij de buren een hoop gerommel in de woning. Zij heeft de politie gebeld. [1] In de woning aan de [adres 2] te Amsterdam Zuidoost bevond zich op de gehele eerste verdieping een hennepkwekerij. [2] In de woonkamer van die woning sliepen in de vroege ochtend van 27 januari 2017 de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. [3] Rond 4.00 uur hoorde [benadeelde 2] een heel hard geluid en ging de glazen deur kapot. [4] Meteen daarna kwam een man met een donkere huidskleur de woning binnen door het gat in de glazen deur. [5] Hij zette een vuurwapen tegen het hoofd van [benadeelde 2] en zei dat hij en [benadeelde 1] met hun gezicht in het matras moesten liggen. Vervolgens deed hij de voordeur open en kwamen nog twee mannen binnen. [6] De man die als eerste de woning was binnen gekomen legde een deken over de hoofden van de aangevers. Een van de mannen had een stem die volgens [benadeelde 1] leek op de stem van mensen uit Suriname. Een van de mannen bleef beneden en twee van hen renden meteen de trap op naar boven. [7] Ze doorzochten de woning. De man met het vuurwapen drukte dat tegen de nek en de achterzijde van het hoofd van [benadeelde 2] en vroeg waar de verse hennep en het geld waren. [benadeelde 1] vroeg [benadeelde 2] om tegen de mannen te zeggen dat de verse hennep gisteren was weggehaald. [8] [benadeelde 1] hoorde dat de mannen alle kasten in de woonkamer en de keuken openden, terwijl zij ook de inhoud van haar rugtas op de grond hebben gegooid. Op een gegeven moment hoorde ze dat één van de mannen zei dat ze weg moesten omdat er iemand in de achtertuin was met een zaklamp. Zij hoorde dat de mannen wegrenden naar de voordeur en daar naar buiten zijn gegaan. [9]
De voormelde zaklamp was in handen van politieambtenaar [verbalisant 2], die omstreeks 4:05 uur de melding had ontvangen dat er een inbraak gaande zou zijn. Omstreeks 4:10 uur waren diverse politie eenheden ter plaatse. [verbalisant 2] is vervolgens over de schuurtjes gelopen aan de achterzijde van de woningen. Bij [adres 2] zag hij dat er licht brandde in de woning, dat er donker getinte mannen in de woning stonden in donkere kleding en dat het glas van de schuifpui aan de achterzijde van de woning vernield was. Toen hij met zijn zaklamp naar binnen scheen, zag hij dat de mannen in paniek in de richting van de voordeur renden. Direct daarna hoorde hij van de eenheid aan de voorzijde van [adres 4], dat er drie personen weg renden bij de woning in de richting van de sloot, die enkele minuten later werden aangehouden. [10] [verbalisant 2] heeft gezien dat de aangehouden verdachten hetzelfde signalement hadden als de personen die de woning uitrenden. Hij zag dat ze een donkere huidskleur en zwart haar hadden en donkere kleding droegen. [11]
Aan de voorzijde van de woning bevond zich onder anderen de politieambtenaar [verbalisant 1]. Hij zag zijn dat zijn collega [verbalisant 3] voor het pand aan de [adres 4] stond. Omstreeks 4:15 uur zag hij twee geheel in het zwart geklede (het hof begrijpt: door hem op dat moment waargenomen als) negroïde jongens uit de woning aan de [adres 2] lopen, gevolgd door een derde (het hof begrijpt: door hem op dat moment waargenomen als) negroïde man. Hij zag dat ze alle drie begonnen te rennen in de richting van de [straat 1]. Daarvan heeft hij over de portofoon melding gemaakt. De verdachten renden tussen de flats van de [straat 1] door in de richting van het [straat 2]. Zij sloegen voorbij de flat linksaf en waren drie à vier seconden uit het zicht van [verbalisant 1]. Toen [verbalisant 1] ook linksaf om de hoek van de flat wilde rennen kwam een van de geheel in het zwart geklede negroïde jongens zijn richting weer op. Dit bleek de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedag 1] 1991 te [geboorteplaats 1] (Suriname), te zijn. [verdachte] is door [verbalisant 1] vastgepakt en tegen de muur van de flat gezet, maar wist zich korte tijd later uit zijn greep los te rukken. [verbalisant 1] zag dat [verdachte] wegrende in de richting van andere ter plaatse gekomen politieambtenaren. Vervolgens is [verdachte] op het [straat 2] aangehouden. [12]
[verbalisant 3] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat het helemaal rustig was op straat en dat zij zich niet kon herinneren andere mensen te hebben gezien dan de mannen die uit de woning kwamen en de politiecollega’s die op de melding waren afgekomen. Ook heeft zij verklaard dat zij gezien heeft dat de mannen werden aangehouden. [13] [verbalisant 1] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij ervoor heeft gezorgd dat de politie eenheden rondom het huizenblok stonden opgesteld en [verbalisant 2] heeft gevraagd om aan de achterzijde te kijken of er was ingebroken. Ook heeft hij verklaard dat hij op straat niemand anders heeft gezien dan de politiecollega’s en de mannen die uit de woning kwamen. [verbalisant 1] schatte dat er ongeveer 10 à 15 seconden zaten tussen het moment waarop [verdachte] de woning uit kwam rennen en het moment waarop [verbalisant 1] hem vastpakte bij de flat. [verdachte] was toen onrustig en bezweet. Verder heeft [verbalisant 1] verklaard dat hij zeer zeker is dat hij de verdachte die naar hem terugkwam, uit de woning had zien komen, omdat deze persoon voldeed aan het signalement en hetzelfde postuur had als de persoon waar [verbalisant 1] drie seconden daarvoor achteraan had gerend. Voorts heeft [verbalisant 1] daarbij uiteengezet dat het zicht op het moment dat hij de hoek van de flat om kwam onbelemmerd was en er niets was waar achter iemand zich kon verschuilen, terwijl het niet mogelijk was om in drie à vier seconden de volgende hoek van de flat te bereiken. Toen hij de hoek van de flat om kwam zag [verbalisant 1] nog steeds drie personen, twee verderop rennend en degene (het hof begrijpt: [verdachte]) die naar hem terug kwam lopen. [14]
De aanhouding van [verdachte] is verricht door de politieambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5]. Zij kwamen aanrijden van de zijde van de [straat 3], hoorden via de portofoon een eenheid roepen (het hof begrijpt: [verbalisant 1]) dat hij drie personen zag wegrennen uit de woning waar vermoedelijk was ingebroken. [verbalisant 5] en [verbalisant 4] zagen in de verte verscheidene personen volledig in het donker gekleed wegrennen. Zij zagen dat een persoon hun richting op kwam rennen. Deze persoon is door [verbalisant 5] aangehouden. Het betrof [medeverdachte 1], geboren op [geboortedag 2] 1994 te [geboorteplaats 2]. Hij is aangehouden omstreeks 4:20 uur aan de achterzijde van de flats aan de [straat 1] waarlangs het [straat 2] is gelegen. [15] Toen [verbalisant 5] [medeverdachte 1] in de politieauto plaatste zag hij een tweede persoon achter zich wegrennen. [verbalisant 4] heeft deze persoon omstreeks 4:21 uur aangehouden op het [straat 2]. Het bleek voornoemde verdachte [verdachte] te zijn. [medeverdachte 1] en [verdachte] waren volledig in het zwart gekleed. [16]
Bij de raadsheer-commissaris heeft [verbalisant 5] onder meer verklaard dat tussen het moment van de melding dat de mannen uit de woning kwamen en het moment dat hij en zijn collega de eerste aanhouding hebben verricht slechts seconden zijn verstreken. Ook heeft hij verklaard dat de verdachte die hij heeft aangehouden (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) naar pure wiet rook; een heel sterke wietgeur, waarvan [verbalisant 5] uit ervaring kon zeggen dat deze verdachte rook naar iemand die in een ruimte is geweest waar wiet is, maar die geen wiet heeft gerookt. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij van onder anderen zijn collega [verbalisant 3] de bevestiging heeft gekregen dat hij en [verbalisant 4] de mannen hadden aangehouden die uit de woning waren gekomen. [17] [verbalisant 4] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard, behoudens twee niet-rennende personen die niet aan het signalement voldeden, geen andere personen te hebben gezien. [18]
Ook omstreeks 4:20 uur is op de [straat 1] de derde verdachte aangehouden door de politieambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7]. Zij hadden zich opgesteld aan de achterzijde van de woning ter hoogte van de brandgang die uitkomt op de [straat 1]. Zij hoorden van een collega die aan de achterzijde met een zaklamp in de woning scheen (het hof begrijpt: [verbalisant 2]) dat hij een drietal mannen zag wegrennen. Zij zagen over de [straat 4] aan de voorzijde van de woning drie personen in donkere kleding wegrennen in de richting van het fietspad parallel aan het water (het hof begrijpt: in de richting van het [straat 2]). Een van deze verdachten kwam vervolgens in de richting van [verbalisant 6] en [verbalisant 7] gerend en zij hebben hem weten aan te houden. Dit betrof [medeverdachte 2], geboren op [geboortedag 3] 1997 te [geboorteplaats 3]. [19]
[verbalisant 6] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat het heel snel ging vanaf het moment waarop de collega op het dak van de schuurtjes zei dat de drie mannen er vandoor gingen. Binnen een minuut kwam de persoon die hij en zijn collega [verbalisant 7] hebben aangehouden uit de richting van de waterkant (het hof begrijpt: vanuit de richting van het [straat 2]). [20] [verbalisant 7] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de woning omsingeld was door verscheidene politie-eenheden, dat hij ongeveer twee seconden na de melding dat drie jongens bij de woning wegrenden, ze van links naar rechts voorbij zag rennen richting het water en het daar gelegen fietspad en dat hij samen met een collega een verdachte heeft aangehouden ongeveer een minuut na de mededeling dat ze wegrenden aan de voorzijde van de woning. [21]
Op de vluchtroute van de drie verdachten is in de bosschages ter hoogte van de flat aan de [straat 1] een vuurwapen met munitie aangetroffen, met een patroon in de kamer van de loop en de hamer in gespannen stand. Het wapen was geladen en voor onmiddellijk gebruik gereed. [22]
(iii) Uit de hiervoor vastgestelde feiten vloeit naar het oordeel van het hof voort dat de verdachte en zijn twee medeverdachten de drie mannen zijn geweest die de overval in de woning aan de [adres 2] hebben gepleegd. Het hof heeft daarbij in het bijzonder betekenis toegekend aan het zeer korte tijdsverloop tussen het moment waarop de daders de woning hebben verlaten en het moment waarop de verdachte op de vluchtroute van de daders is aangehouden, terwijl
toen en daargeen andere personen op straat zijn gezien en het huizenblok waarvan de woning deel uitmaakte al enkele minuten was omsingeld door diverse politie-eenheden.
Anders dan door de raadsman is betoogd, levert het feit dat de verdachte die uit de woning is gekomen 3 à 4 seconden uit het zicht is geweest van [verbalisant 1] geen ‘hiaat in de
chain of custody’ op, mede gelet op de motivering die [verbalisant 1] in zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris heeft gegeven waarom hij “zeer zeker” is dat de door hem aangehouden verdachte [verdachte] uit de woning afkomstig was. Verder heeft de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2019 verklaard dat hij is vastgepakt, hij toen warm was en hij zich bij een agent heeft losgerukt. Daar komt bij dat de verdachte paste in het signalement (ook zoals dat door aangeefster [benadeelde 1] is genoemd) en hij op het moment waarop [verbalisant 1] hem vastpakte bezweet was, hetgeen naadloos aansluit op het kort daaraan voorafgaande rennen, terwijl dit op gespannen voet staat met het door de verdachte aangedragen alternatieve scenario, waarin de verdachte zou hebben staan plassen. Dat alternatieve scenario is te minder aannemelijk omdat in dat scenario een van de vele ter plaatse aanwezige politie-eenheden – die het huizenblok al enkele minuten hadden omsingeld toen de verdachten uit de woning kwamen – de verdachte dan eerder, op weg naar zijn plasplaats, had moeten zien lopen. Dat is niet het geval geweest. Overigens heeft de verdachte het hof ook niet de kans willen bieden het door hem aangedragen scenario te verifiëren: namen en andere gegevens van de diverse personen die voorkwamen in het alternatieve scenario van die avond dat de verdachte heeft geschetst, heeft hij niet willen geven. Dat scenario verwijst het hof naar het rijk der fabelen.
In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat ook de overige onderdelen van het gevoerde verweer onvoldoende gewicht in de schaal leggen tegenover de hiervoor vastgestelde feiten, zodat dat verweer wordt verworpen. Opmerking verdient daarbij nog dat het hof in het dossier geen toereikende aanknopingspunten ziet voor de vaststelling dat vier in plaats van drie mannen in de woning zouden zijn geweest en deze vervolgens aan de voorzijde zouden hebben verlaten. Het hof acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna vermeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 januari 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of hennep toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2], met het oogmerk die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met zijn mededaders:
  • naar de woning (perceel [adres 2]) waar [benadeelde 1] en [benadeelde 2] verbleven is toegegaan en
  • het raam van de schuifpui van die woning heeft kapot geslagen en
  • die woning is binnengegaan en
  • een vuurwapen tegen het hoofd van [benadeelde 2] heeft gehouden en heeft gevraagd waar het geld en de hennep waren en
  • de woning heeft doorzocht en
  • een deken over het hoofd van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] heeft gelegd.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze bewijsmiddelen zijn opgenomen in de hiervoor vermelde bewijsoverweging, door daarnaar in de voetnoten te verwijzen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden en dat twee onder hem in beslag genomen handschoenen verbeurd zullen worden verklaard.
De raadsman heeft het hof verzocht in geval van een veroordeling een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een poging tot woningoverval. In het holst van de nacht zijn zij, na het glas van de schuifpui met tegels kapot te hebben geslagen, de woning binnengegaan waar op dat moment twee personen verbleven. De slachtoffers lagen te slapen en kregen een deken over hun hoofd, zodat zij niets meer konden zien. Hen werd gesommeerd zich niet te bewegen, terwijl de verdachte en zijn mededaders door de woning aan het rennen waren, deze doorzochten en vroegen om geld en hennep. Een van de slachtoffers kreeg een (naar later bleek geladen) vuurwapen tegen zijn hoofd gezet. Uit de aangiftes blijkt dat deze gebeurtenis voor de slachtoffers bijzonder angstaanjagend is geweest. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij deze overval heeft gepleegd in de beslotenheid van een woning, een plek waar de personen die daar verblijven zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. De ervaring leert dat slachtoffers van woningovervallen nog geruime tijd daarvan nadelige psychische gevolgen ondervinden. Daarvoor heeft de verdachte kennelijk geen oog gehad; hij heeft zich slechts laten leiden door zijn zucht naar ‘snel geld’.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 maart 2019 is hij eerder voor een geweldsmisdrijf onderscheidenlijk vuurwapenbezit, onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsstraffen. Het hof stelt vast dat dit de verdachte er niet van heeft weerhouden het thans bewezen verklaarde feit te begaan. Dit weegt het hof in zijn nadeel.
Mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten terzake van een poging tot woningoverval plegen te worden opgelegd en in het bijzonder in aanmerking genomen 1) dat de verdachte het misdrijf samen met anderen heeft begaan, 2) dat de slachtoffers op de hier voor beschreven wijze gedurende de nodige tijd in zeer beangstigende omstandigheden zijn gebracht en 3) dat een van de slachtoffers daarbij een geladen vuurwapen tegen het hoofd is gehouden, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren in beginsel gerechtvaardigd. Die straf zal het hof gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht echter matigen, omdat de verdachte in een andere zaak bij arrest van 28 december 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren.
Van bijzondere omstandigheden die in het voordeel van de verdachte moeten worden gewogen, is het hof niet gebleken. Ook om andere redenen ziet het hof geen aanleiding om, zoals door de raadsman wordt voorgestaan, te komen tot een mildere straf dan na te noemen.
Alles afwegende acht het hof het passend aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vier jaren, met aftrek van de door hem in voorarrest doorgebrachte tijd.
Daarnaast zal het hof twee handschoenen, die onder de verdachte onder goednummer 5327471 in beslag genomen, bij wijze van bijkomende straf verbeurd verklaren. Zij zijn daarvoor vatbaar omdat deze kennelijk aan de verdachte toebehoren en met behulp daarvan het onder 1 bewezen verklaarde is begaan (zie p. D03).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Overige beslissingen omtrent het beslag

Tas
Het hof gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven tas, die onder goednummer 5327480 in beslag is genomen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet voldoende gebleken dat deze tas in relatie staat tot enig strafbaar feit.
Mes
Het hof gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het mes, dat in beslag is genomen onder goednummer 5327484, omdat ongewis is aan wie dat voorwerp toebehoort.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 43 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Daaraan staat niet in de weg dat bij genoemd arrest van 28 december 2018 dezelfde beslissing is genomen, omdat dat arrest nog niet onherroepelijk is (vgl. HR 3 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6828).

BESLISSING

Het hof:
Verklaartde officier van justitie
niet-ontvankelijkin het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het
onder 2ten laste gelegde.
Vernietigt het vonniswaarvan beroep, voor zover nog inhoudelijk aan de orde, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het
onder 1ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: twee handschoenen (goednummer 5327471).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een tas (goednummer 5327480).
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een mes (goednummer 5327484).
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2016 (parketnummer 13-703208-15) te weten: een
gevangenisstrafvoor de duur van
43 (drieënveertig) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. W.M.C. Tilleman en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 april 2019.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige van 27 januari 2017, p. C1-C4.
2.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2017, p. A1-A3.
3.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 27 januari 2017, p. B1-B3.
4.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] van 27 januari 2017, p. B5-B7.
5.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 27 januari 2017, p. B1-B3.
6.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] van 27 januari 2017, p. B5-B7.
7.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 27 januari 2017, p. B1-B3.
8.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] van 27 januari 2017, p. B5-B7.
9.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 27 januari 2017, p. B1-B3.
10.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2017, p. A18-A19.
11.Het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 10 februari 2017, p. H27.
12.Het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2017, p. D1-D2.
13.Het in de wettelijke vorm door de gedelegeerd raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 3] van 10 september 2018, p. 3.
14.Het in de wettelijke vorm door de gedelegeerd raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 1] van 10 september 2018, p. 3 en p. 7.
15.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2017, p. D3-D4, in samenhang met de daarbij als bijlage gevoegde plattegrond waarop de plaats van aanhouding van [medeverdachte 1] is aangegeven, p. D5, en het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 27 januari 2017, p. G1-G2.
16.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2017, p. D3-D4, in samenhang met de daarbij als bijlage gevoegde plattegrond waarop de plaats van aanhouding van [verdachte] is aangegeven, p. D5, en het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 27 januari 2017, p. E1-E2.
17.Het in de wettelijke vorm door de gedelegeerd raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 5] van 15 oktober 2018, p. 2, p. 3 en p. 4.
18.Het in de wettelijke vorm door de gedelegeerd raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 4] van 10 september 2018, p. 3.
19.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2017, p. D7-D8, in samenhang met het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 27 januari 2017, p. F1-F2 en het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 6 februari 2017, p. F22, waarin ter herstel van een vergissing in de twee voormelde processen-verbaal als het juiste tijdstip van aanhouding is vermeld 27 januari 2017 te 4:20 uur.
20.Het in de wettelijke vorm door de gedelegeerd raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 6] van 10 september 2018, p. 2.
21.Het in de wettelijke vorm door de gedelegeerd raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 7] van 15 oktober 2018, p. 2.
22.Het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van onderzoek van 27 januari 2017, p. H5-H8.