In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2019 uitspraak gedaan naar aanleiding van een vordering van de advocaat-generaal. De vordering betrof de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 65 dagen niet ten uitvoer zouden worden gelegd, tenzij de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden zou houden. De veroordeelde, geboren in 1986, had zich niet gehouden aan de meldplicht bij de reclassering en de verplichte behandeling voor zijn middelen- en agressieproblematiek. De advocaat-generaal en de advocaat van de veroordeelde hebben beiden gepleit voor afwijzing van de vordering.
Het hof heeft kennisgenomen van het dossier, inclusief een rapport van de reclassering van 19 november 2018, waaruit bleek dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet had nageleefd. Echter, vlak voor de zitting heeft de advocaat van de veroordeelde een vonnis van de rechtbank Amsterdam overgelegd, waarin de vordering ook aan de orde was geweest. De rechtbank had deze vordering afgewezen, de proeftijd verlengd en de bijzondere voorwaarden aangevuld.
Tijdens de zitting heeft de reclasseringswerker verklaard dat er sinds februari 2019 weer contact is met de veroordeelde en dat hij zich aan de afspraken houdt. De veroordeelde heeft aangegeven dat hij zijn laatste kans begrijpt en dat hij op de goede weg is. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten de vordering van de advocaat-generaal af te wijzen, omdat er voldoende mogelijkheden zijn voor begeleiding van de veroordeelde.