ECLI:NL:GHAMS:2019:1246

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
23-000645-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van straf en vordering tenuitvoerlegging in zaak van bedreiging, belediging en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Turkije in 1993, was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 12 februari 2018. Het hof heeft het vonnis van de politierechter grotendeels bevestigd, maar de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging aangepast. De verdachte was beschuldigd van bedreiging, belediging en vernieling. Het hof oordeelde dat de bedreigende woorden van de verdachte, ondanks dat hij in een cel zat, geschikt waren om vrees aan te jagen. Ook de beledigende uitlatingen werden als ernstig beschouwd. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar 20 dagen, met een taakstraf van 120 uren in plaats van de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die in positieve zin waren veranderd. De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000645-18
datum uitspraak: 10 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 februari 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-810185-17 en 15-710365-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de in hoger beroep gevoerde verweren zal bespreken.

In hoger beroep gevoerd verweren ten aanzien van feiten 1 en 3

De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de bedreiging en belediging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de bedreigende en beledigende uitingen – die door de verdediging niet worden betwist – niet specifiek tegen de aangevers waren gericht. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat niet elke onbeheerste uiting van woede en frustratie een bedreiging dan wel belediging oplevert.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de door de verdachte geuite bedreigende woorden, mede gelet op de context waarin deze werden geuit, geschikt waren om vrees aan te jagen, hetgeen in de onderhavige zaak ook het geval is geweest. Het feit dat de verdachte op dat moment in een cel zat en niet direct in de gelegenheid was om zijn bedreiging daadwerkelijk uit te voren, maakt dat niet anders. De verdachte was behalve verbaal ook fysiek agressief en keek de aangever bij het uiten van zijn bedreigende woorden indringend aan.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is het hof van oordeel dat het als beledigend in de tenlastelegging opgenomen woord “kankerlijer” van de verdachte, gelet op de heftigheid van diens gedrag zoals beschreven door de verbalisant en op het feit dat hij dat woord meerdere malen heeft geroepen naar de aangever, niet aangemerkt kunnen worden als louter losse kreten in de ruimte. Het hof begrijpt dat de aangever, zoals door hem verklaard, zich door dit telkens gebezigde woord gekwetst en beledigd heeft gevoeld en dat de verdachte ook het opzet had om bij aangever die gevoelens teweeg te brengen.
De verweren worden derhalve verworpen.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van een eerder onder parketnummer 15-710365-15 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen bevolen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder onder parketnummer 15-710365-15 voorwaardelijk opgelegde straf gevorderd, met dien verstande dat in plaats van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, een taakstraf voor de duur van 120 uren wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging van politieagenten, terwijl zij niet meer dan hun werk probeerden te doen. De verdachte heeft vanuit zijn cel meerdere malen “kankerlijer’ tegen verbalisant [verbalisant 1] geroepen. Daarnaast heeft de verdachte verbalisant [verbalisant 2] bedreigd toen deze bij hem een verhoor probeerde af te nemen. Dit zijn ernstige feiten die het gezag van de politieambtenaar als orgaan van de wet aantasten. Verder heeft verdachte door het gooien van grind naar de praktijk van zijn huisarts de ruit van de toegangsdeur beschadigd. Hierdoor heeft hij een ander schade berokkend en inbreuk gemaakt op diens eigendomsrecht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 maart 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf zal het hof evenwel rekening houden met de in positieve zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 266, 267, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 mei 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof is echter van oordeel dat een detentie de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zou doorkruisen. Gelet hierop, en in overeenstemming met de vordering van de advocaat-generaal, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 mei 2016 met parketnummer 15-710365-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van
mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 april 2019.
mr. M. Iedema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]