ECLI:NL:GHAMS:2019:1200

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
200.234.526/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mediazaak tussen oprichter Loterijverlies en Telegraaf Media Groep N.V. over onrechtmatige uitlatingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat was aangespannen door de oprichter van Loterijverlies tegen Telegraaf Media Groep N.V. en twee journalisten van De Telegraaf. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Raaijmakers, vorderde rectificatie van uitlatingen die hij als onrechtmatig beschouwde. De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof oordeelde dat de uitlatingen van de journalisten binnen de grenzen van de uitingsvrijheid vielen en dat er geen onrechtmatig handelen was vastgesteld. De appellant had geen voldoende onderbouwing gegeven voor zijn claims en de rechtbank had terecht geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van de pers uitviel. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.234.526/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/623751/HA ZA 17-167
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 april 2019
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
TELEGRAAF MEDIA GROEP N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. R.S. le Poole te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk [appellant] , [geïntimeerde sub 1] , [geïntimeerde sub 2] en TMG (geïntimeerden gezamenlijk: TMG c.s.).
[appellant] is bij dagvaarding van 18 januari 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2017, gewezen tussen hem als eiser en TMG c.s. als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte overlegging producties van [appellant] .
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 december 2018 bepleit respectievelijk doen bepleiten. Namens TMG c.s. hebben mrs Le Poole en mr. G. Nühn, eveneens advocaat te Haarlem, het woord gevoerd. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. Beide partijen hebben bij die gelegenheid nog producties in het geding gebracht. [appellant] heeft niet voorgedragen de passages in zijn pleitaantekeningen onder 6 (p. 16) t/m 18 (p. 19) en 23 t/m 25 (p. 20).
[appellant] heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zijn in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van TMG c.s. in de kosten van beide instanties.
TMG c.s. hebben geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten, tevens behandeling van grief 1

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 t/m 2.14) de feiten vermeld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Grief 1 houdt de klacht in “Ten onrechte heeft de rechtbank hetgeen in rechtsoverweging 2.6 tot en met 2.14 overwogen. Niet enkel heeft de rechtbank ten onrechte overwogen, doch tevens een groot aantal (overlegde) uitingen buiten beschouwing gelaten die bij overlegde akte nog ter sprake zijn gekomen.” Het is het hof op grond van grief 1 niet duidelijk geworden in welk opzicht de in het vonnis onder 2.6 t/m 2.14 weergegeven feiten in de visie van [appellant] onjuist dan wel onvolledig zijn. Evenmin is duidelijk geworden welke betekenis de in de grief bedoelde publicaties in De Telegraaf en NRC in de visie van [appellant] hebben voor de beoordeling van het hoger beroep. Grief 1 heeft daarom geen succes. Op p. 166 van de memorie van grieven is nog naar voren gebracht dat hetgeen de rechtbank onder 2.2 en 2.3 heeft vermeld omtrent de functies van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] bij De Telegraaf ten onrechte is overwogen, maar het hof leest daar geen serieus te nemen klacht tegen de vermelde functies. Ook het hof zal daarom de door de rechtbank vermelde feiten als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de overige grieven.

3.Beoordeling

3.1.
TMG is de holdingmaatschappij van het TMG concern, waarvan onder andere TMG Landelijke Media B.V. (hierna: TLM) deel uitmaakt. TLM is uitgeefster van het dagblad De Telegraaf (hierna: De Telegraaf). [geïntimeerde sub 1] is als journalist aan De Telegraaf verbonden. [geïntimeerde sub 2] is sinds 2015 hoofdredacteur van De Telegraaf. In 2008 is [appellant] een actie gestart ter verkrijging van schadevergoeding van de Staatsloterij, omdat de Staatsloterij de winnende loten niet uitsluitend trok uit verkochte loten, maar ook uit niet verkochte loten en de prijzen die op de niet verkochte loten vielen, behield. “Gedupeerden” (deelnemers aan de Staatsloterij) hebben € 25,- inschrijfgeld aan (aan) [appellant] (gelieerde ondernemingen) betaald om te mogen meedoen. Op 26 juni 2008 heeft [appellant] (via een van zijn ondernemingen) Loterijverlies B.V. opgericht. Loterijverlies B.V. heeft onder meer als doel juridische bijstand aan gedupeerden van kansspelen te verlenen. Op 3 juli 2008 heeft Loterijverlies B.V. Stichting Loterijverlies opgericht om te voldoen aan de wettelijke vereisten van artikel 3:305a lid 1 e.v. BW. Stichting Loterijverlies heeft met succes in een collectieve actie-zaak tot en met de Hoge Raad tegen de Staatsloterij geprocedeerd. In totaal hebben zich ongeveer 190.000 gedupeerden bij Loterijverlies B.V. en Stichting Loterijverlies aangemeld. Bestuurder van Stichting Loterijverlies was aanvankelijk Loterijverlies B.V. en vanaf 29 februari 2016 Breton Limited, een eveneens aan [appellant] gelieerde onderneming (hierna: Breton). Bij beschikking van 30 juni 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland als voorlopige voorziening Breton vanwege het vermoeden van financieel beheer in strijd met de statuten als bestuurder van Stichting Loterijverlies (voorlopig) geschorst en mr. [B] als tijdelijk bestuurder van Stichting Loterijverlies benoemd. Bij beschikking van 31 januari 2017 heeft dit hof deze schorsing bekrachtigd.
3.2.
Onder 2.6 en 2.9 t/m 2.12 van het vonnis heeft de rechtbank een aantal uitlatingen weergegeven waarop de vorderingen van [appellant] betrekking hebben. Deze uitlatingen komen hierna nader aan de orde. De vorderingen van [appellant] strekken, kort gezegd, tot het publiceren van een rectificatietekst door TMG c.s. op de website
www.telegraaf.nlen in de hardcopy en door middel van doorlink van de twitter van [geïntimeerde sub 1] , tot het verwijderen van de websites van TMG van nader aangeduide artikelen, links naar die artikelen en reacties van derden daarop, tot een verbod aan TMG deze artikelen nog te openbaren, tot een gebod aan TMG tot verwijdering van die artikelen uit het (cache)archief, tot het geven van een verklaring voor recht dat TMG c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellant] en hoofdelijke veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat, tot een verbod te twitteren over [appellant] en en tot het opleggen van een beroepsverbod aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] , een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.3.
De rechtbank heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tegen TMG en de vorderingen voor het overige afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Hetgeen de rechtbank daartoe heeft overwogen, kan als volgt worden samengevat. [appellant] heeft geen verweer gevoerd tegen het verweer van TMG dat zij niet de uitgeefster is van De Telegraaf en geen enkele zeggenschap heeft gehad over de door [appellant] beweerde onrechtmatige uitingen noch over de handelwijze van [geïntimeerde sub 2] en/of [geïntimeerde sub 1] . Gesteld noch gebleken is waarom TMG aansprakelijk zou zijn voor de door [appellant] beweerde onrechtmatige uitingen. Het antwoord op de vraag welk recht, de uitingsvrijheid of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in het concrete geval zwaarder weegt, wordt gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Daarbij komt aan de positie van de pers bijzondere betekenis toe, gelet op enerzijds de taak van de pers informatie en ideeën van publiek belang te verspreiden en haar vitale rol van publieke waakhond te spelen, en anderzijds op het recht van het publiek informatie en ideeën te ontvangen. Het belang van [appellant] is dat hij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan voor hem schadelijke publiciteit en/of aan beschuldigingen die geen of onvoldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. Ook wegen de aard van de gepubliceerde beschuldigingen en de ernst van de te verwachten gevolgen mee. Na bespreking van de diverse door [appellant] aan de orde gestelde uitingen, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de afweging van de wederzijdse belangen in het voordeel van de door artikel 10 EVRM beschermde uitingsvrijheid van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] uitvalt en dat van onrechtmatig handelen door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] tegen [appellant] , ook gelet op het belang van de bescherming van [appellant] persoonlijke levenssfeer, geen sprake is.
3.4.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen komt [appellant] op in hoger beroep. Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
3.5.
Naar het hof begrijpt, klaagt [appellant] op p. 164 van de memorie van grieven over de beslissing van de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in zijn vordering tegen TMG. [appellant] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt wat zijn klacht inhoudt. In de door hem genoemde gebruiksvoorwaarden ziet het hof in elk geval geen grond omtrent de ontvankelijkheid tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank te komen.
3.6.
Op p. 160 t/m 163 keert [appellant] zich onder het kopje “Onjuist beoordelingskader” tegen de overwegingen van de rechtbank onder 4.4 t/m 4.7, die het hof hiervoor kort heeft weergegeven. Het hof leest in de memorie van grieven echter niet dat en op welk punt de rechtbank volgens [appellant] een onjuist beoordelingskader tot uitgangspunt heeft genomen.
Foto woning
3.7.
In grief 2 klaagt [appellant] over het vonnis onder 4.19. De rechtbank heeft daar geoordeeld dat niet toewijsbaar is de vordering voor recht te verklaren dat alle uitingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] waarbij het woonhuis van [appellant] is afgebeeld en waarbij diens erf zou zijn betreden om de foto te maken, onrechtmatig zijn. De rechtbank heeft overwogen dat belang bestaat bij publicatie van de foto nu uit de uitspraak van het hof van 31 januari 2017 blijkt dat een vermoeden bestaat van financieel wanbeheer waarmee ook de woning van [appellant] zou zijn gefinancierd en dat het behoort tot de uitingsvrijheid van de media een dergelijke misstand aan de kaak te stellen evenals de keuze het bericht met een foto te illustreren. De rechtbank heeft voorts overwogen dat onvoldoende aannemelijk is dat sprake is van een foto die vanaf het terrein van [appellant] moet zijn gemaakt.
3.8.
Het gaat hier om de publicatie die [appellant] in eerste aanleg heeft overgelegd als productie 40, een artikel van [geïntimeerde sub 1] (“ [appellant] hypotheek van 3 miljoen had gemeld moeten worden – Notaris brandt zich aan Loterijverlies”) van 6 februari 2016, waarbij een foto is geplaatst van de achterzijde van de voormalige woning van [appellant] . Uit de inhoud van de grief leidt het hof af dat de klacht van [appellant] in het bijzonder de omstandigheid betreft dat de foto genomen moet zijn nadat de fotograaf over het hekwerk van [appellant] is geklommen tot achter de woning.
3.9.
TMG c.s. hebben bij memorie van antwoord onder meer aangevoerd dat de foto is genomen door de bij het artikel genoemde freelance fotograaf [A] , die de foto ongevraagd heeft aangeboden aan de fotoredactie van De Telegraaf, dat deze fotograaf niet in dienst is van TMG of een van haar groepsmaatschappijen, dat [geïntimeerde sub 1] geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij het maken of publiceren van de foto en dat TMG Landelijke Media B.V. verantwoordelijk is voor het publiceren van de foto. In het bij pleidooi voortgezette partijdebat is [appellant] hierop niet meer ingegaan, zodat van de juistheid van een en ander moet worden uitgegaan. Nu aangenomen moet worden dat geen van geïntimeerden betrokkenheid heeft gehad bij het maken van deze foto en niet [geïntimeerde sub 1] maar TMG Landelijke Media B.V. verantwoordelijk is voor de publicatie ervan, moet ook in hoger beroep worden geoordeeld dat de onderhavige vordering niet toewijsbaar is.
3.10.
In grief 2 heeft [appellant] ook het vonnis onder 4.16, betreffende de afbeelding van een bouwval als het kantoor van Europa Enterprises Limited, geciteerd, maar [appellant] is daar in het vervolg van de grief niet meer op ingegaan zodat de grief in zoverre niet behoorlijk is toegelicht.
3.11.
Grief 2 kan daarom niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
Foto’s [appellant] op krukken
3.12.
In rechtsoverweging 4.17 heeft de rechtbank overwogen dat te algemeen is de vordering van [appellant] dat alle uitingen waarbij hij met krukken houdend voor, bij of in de buurt van zijn hoofd is afgebeeld, onrechtmatig worden verklaard, en dat [appellant] ook niet heeft onderbouwd waarom een dergelijke afbeelding onrechtmatig jegens hem zou zijn. De rechtbank heeft verder overwogen dat van een bewerkte foto geen sprake is en dat [appellant] niet wordt gevolgd in zijn betoog dat hij met een dergelijke afbeelding (onrechtmatig) wordt gedemoniseerd. Hiertegen is grief 3 gericht. Daarin stelt [appellant] dat hij met deze foto’s (in samenhang met de kop “Spelers dubbel bekocht”) compleet belachelijk wordt gemaakt en als een idioot wordt neergezet.
3.13.
Het betreft, zo begrijpt het hof, foto’s van [appellant] (overgelegd als productie 42 in eerste aanleg) waarop deze met behulp van krukken een afwerend gebaar maakt in de richting van de fotograaf. Ook het hof merkt het publiceren van deze foto’s, al dan niet in samenhang met de bedoelde kop “Spelers dubbel bekocht”, niet aan als onrechtmatig jegens [appellant] . Dat [appellant] er mogelijk niet op zijn voordeligst uitziet op de foto’s, is daarvoor onvoldoende. [appellant] heeft niet toegelicht in hoeverre het niet voorgelegd zijn aan hem van de uiting voor wederhoor hier bijdraagt aan de gestelde onrechtmatigheid. Dat “Telegraaf” ook andere foto’s ter beschikking had, is niet van belang. Grief 3 faalt.
‘ [appellant] rijp voor opname – [appellant] medicijnen vergeten – [appellant] is een watje’
3.14.
Op achtereenvolgens 14 september, 7 en 8 oktober 2016 heeft [geïntimeerde sub 1] de volgende berichten op Twitter geplaatst:
“De heer [appellant] is rijp voor opname.”
“Ojee, @ [appellant] is weer z’n medicijnen vergeten: “een gespecialiseerde eenheid van de financiële recherche” doet onderzoek naar [B] .”
“Die Ferdy [appellant] is gewoon een watje.”
3.15.
De rechtbank heeft hieromtrent het volgende overwogen. Deze twitterberichten zijn persoonlijk van aard en niet feitelijk. Partijen zouden er goed aan doen dergelijke berichten voortaan achterwege te laten. De berichten zijn ook niet vriendelijk van toon. Hun inhoud is echter geen aanleiding de uitingsvrijheid van [geïntimeerde sub 1] te beperken, omdat ze binnen de grenzen daarvan vallen. Mede door de spottende toon zal het publiek deze berichten met een korreltje zout nemen.
3.16.
In de grieven 4 t/m 6 bestrijdt [appellant] dit oordeel. Hij stelt daarin dat dergelijke uitingen niks van doen hebben met journalistiek en daarom niet vallen onder enige journalistieke vrijheid/bescherming, dat dergelijke uitingen zeer schadelijk zijn voor hem, niet enkel gezien de emotionele gevoelens die [appellant] daarbij krijgt en heeft gekregen, doch tevens gezien het feit dat tienduizenden dergelijke berichten van [geïntimeerde sub 1] lezen. De uiting doet afbreuk aan zijn eer en goede naam en is nodeloos grievend en diffamerend, aldus [appellant] .
3.17.
Ook hier onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank dat deze berichten binnen de grenzen van de uitingsvrijheid van [geïntimeerde sub 1] vallen, waarbij van belang zijn de aard van het medium, de evident niet feitelijke inhoud van de berichten en de omstandigheid dat het publiek deze inderdaad door de spottende toon met een korrel zout zal nemen. Het hof acht ook van belang dat [appellant] inmiddels (ook ten tijde van de gewraakte berichten) een bekend persoon is die zich ook zelf niet onbetuigd liet in de media. De grieven falen.
‘ [appellant] bedreigt advocaat met de dood’
3.18.
Grief 7 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank naar aanleiding van een publicatie op de website van De Telegraaf van 3 november 2016 (in eerste aanleg door TMG c.s. overgelegd als productie 10), weergegeven in het vonnis onder 2.12. Het betreft een voorval in het gerechtsgebouw te Alkmaar van de rechtbank Noord-Holland op 3 november 2016. De publicatie houdt onder meer in:
Loterijverlies-oprichter [appellant] is donderdagochtend in de rechtbank Noord-Holland in Alkmaar een advocaat van een van de boze deelnemers naar de strot gevlogen. “Ik maak je kapot” en “Ik maak je dood”, zou hij hebben gedreigd.
Verslaggever [geïntimeerde sub 1] die bij de rechtszaak aanwezig was deed verslag via Twitter. [appellant] wil niets zeggen over het incident. De aangevallen advocaat Hendrik-Jan Bos doet na afloop van de zaak aangifte op het politiebureau.
3.19.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de hier geciteerde inhoud van de publicatie voldoende steun vindt in de feiten. Het hof verwijst daarvoor naar de in eerste aanleg door TMG c.s. als producties 11 t/m 13 overgelegde stukken (proces-verbaal van aangifte, waarin de in de publicatie geciteerde woorden voorkomen, en publicaties van het Algemeen Dagblad en NOS, waarin een woordvoerster van de rechtbank is geciteerd, volgens wie [appellant] iets had gezegd in de trant van “Ik maak je kapot”. [appellant] stelt nog dat “ [geïntimeerde sub 1] geen enkel weerwoord heeft van [appellant] ”, maar daarmee heeft [appellant] niet voldoende gereageerd op het betoog van TMG c.s. in eerste aanleg dat [geïntimeerde sub 1] gelijk na het incident [appellant] had benaderd en hem had gevraagd naar zijn kant van het verhaal en de weergave van de reactie daarop van en namens [appellant] , in de publicatie samengevat als “ [appellant] wil niets zeggen over het incident”. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat zijn naam had moeten worden geanonimiseerd. Nog daargelaten dat de vorderingen daarop niet zijn gericht, is van belang dat [appellant] een bekende figuur was die op dat moment een rol speelde in een civiele zaak betreffende, kort gezegd, Stichting Loterijverlies, welke zaak aandacht had in de media. Ook grief 7 faalt.
‘Chinese mensenhandelaar’
3.20.
Grief 8 betreft een publicatie van [geïntimeerde sub 1] van 28 juli 2015 (“Loterijverlies kent voorlopig alleen verliezers”), een kritisch artikel over de besteding van inleggelden van de aangeslotenen bij Stichting Loterijverlies. Onder het kopje “Rolls Royce” wordt in het artikel een passage gewijd aan de auto’s van [appellant] : eerst kocht hij een Lamborghini Lagardo, vervolgens reed hij rond in een Bentley en daarna in een Rolls Royce. Een andere publicatie heeft een vergelijkbare strekking. Het gaat [appellant] bij deze publicaties om de toevoeging bij de Lamborghini “voorheen van een Chinese mensenhandelaar die in zijn cel zelfmoord pleegde”. De rechtbank heeft de vordering op dit onderdeel niet toewijsbaar geoordeeld. Zij heeft overwogen, kort gezegd, dat niet voldoende is weersproken dat [appellant] de auto van de Rijksdomeinen heeft gekocht en dat deze organisatie de auto in beslag heeft genomen van een Chinese mensenhandelaar die in de gevangenis zelfmoord heeft gepleegd, dat gesteld noch gebleken is dat deze mededeling onjuist is en dat [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn betoog dat deze vermelding onrechtmatig is, enkel omdat hij hierdoor “gedemoniseerd” zou worden.
3.21.
Ook in hoger beroep moet ervan worden uitgegaan dat de hiervoor geciteerde toevoeging op zichzelf juist is. Hoewel niet goed valt in te zien wat de relevantie is van die toevoeging, acht ook het hof de publicatie ervan, al met al, niet onrechtmatig. Beslissend daarbij is dat het gaat om een verwijzing naar de vorige eigenaar van de auto en het hof onvoldoende aannemelijk acht dat de lezer in de publicaties een rechtstreekse band tussen die vorige eigenaar en [appellant] zal lezen. [appellant] heeft in de grief nog een aantal andere uitlatingen van [geïntimeerde sub 1] genoemd, maar daarbij is onvoldoende duidelijk gemaakt wat het belang daarvan is voor de beoordeling van het hoger beroep. Grief 8 is vruchteloos voorgesteld.
‘Uitschelden cameraploeg EenVandaag’
3.22.
Grief 9 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen overeenkomstig het vonnis onder 2.14. Daarin is de inhoud van een e-mail van 23 februari 2017 van [C] , redacteur van EenVandaag, weergegeven. Uit de grief wordt niet duidelijk waartegen de klacht van [appellant] is gericht. De weergave onder 2.14 houdt kennelijk verband met hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 4.13, maar het hof leest in de grief niet een tegen deze overweging gerichte klacht. De grief kan daarom niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
3.23.
Grief 10 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen overeenkomstig het vonnis onder 2.8. Daarin is kort de inhoud van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2016 en de beschikking van het hof van 31 januari 2017 genoemd en deels weergegeven. Ook hier geldt dat het voor het hof niet duidelijk is wat de strekking is van de grief. Dat het, aldus [appellant] , erop lijkt “dat de rechtbank in het voorgaande een rechtvaardiging heeft willen vinden voor de onrechtmatige uitingen” en dat “in productie X (…) verschillende relevante processtukken [zijn] opgenomen waarom er geen sprake is van financieel wanbeleid door de Stichting en dat ook nooit aan de orde kan zijn geweest” schiet tekort als toelichting. Ook deze grief kan daarom niet tot vernietiging leiden.
Lening
3.24.
Grief 11 is gericht tegen rechtsoverweging 4.18 van het vonnis, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van [appellant] dat voor recht wordt verklaard dat alle uitingen onrechtmatig zijn die stellen dat de lening constructie van [appellant] veelal door criminelen werd gebruikt, niet toewijsbaar is.
3.25.
De hierop betrekking hebbende vordering van [appellant] vindt haar grond, zo begrijpt het hof, in een publicatie van 29 november 2016, in eerste aanleg overgelegd als productie 16. De laatste alinea daarvan luidt:
Publicaties in De Telegraaf over het wegsluizen van miljoenen euro’s naar brievenbusfirma’s op de Britse eilanden Guernsey en Man vormden hiervoor de aanleiding. Een groot van het geld kwam vervolgens terug in de vorm van een hypothecaire lening aan [appellant] voor de aanschaf van een duinvilla in Bergen (NH) met binnenzwembad. Dit soort lening-constructies met offshore-vennootschappen werden in het verleden vaak gebruikt door criminelen die buiten het zicht van de opsporingsdiensten wilden blijven.
3.26.
De klacht van [appellant] heeft kennelijk specifiek betrekking op de laatste zin van dit citaat en houdt in dat [appellant] hiermee in verband wordt gebracht met criminelen en wordt gecriminaliseerd en kapot geschreven.
3.27.
[appellant] bestrijdt niet de overige inhoud van het citaat. In aanmerking genomen voorts dat [appellant] als bestuurder van Stichting Loterijverlies (voorlopig) was geschorst vanwege het vermoeden van financieel beheer in strijd met de statuten, acht het hof de associatie in het artikel met, kort gezegd, dubieuze constructies met offshore-vennootschappen niet onrechtmatig. Dat dergelijke constructies werden gebruikt door criminelen om buiten het zicht van opsporingsdiensten te blijven, is als zodanig niet betwist door [appellant] . Ook deze grief faalt.
3.28.
Hoofdstuk 3 van de memorie van grieven (“Andere uitingen”) beslaat de p. 49 t/m 156. Voor zover het hof begrijpt, betreft dit hoofdstuk uitingen “die eerder wel in eerste aanleg zijn overgelegd en hadden moeten worden meegenomen bij de besluitvorming in eerste aanleg”. [appellant] kon met het oog op behoorlijke kenbaarheid van zijn klachten echter niet volstaan met deze verwijzing als toelichting op zijn klachten. Het hof zal dit deel van de memorie van grieven daarom verder buiten behandeling laten.
3.29.
In hoofdstuk 5 ( “Eisen in onderlinge samenhang beziend”) van de memorie van grieven (p. 158/159) komt [appellant] op tegen de overweging van de rechtbank dat alle uitingen ook niet in onderling verband en samenhang beschouwd een onrechtmatige hetze opleveren. Het hof deelt dat oordeel. De beoordeling van de afzonderlijke, hiervoor besproken grieven wordt niet anders door deze in onderlinge samenhang te beoordelen. Deze klacht faalt daarom. Hetgeen de rechtbank verder heeft overwogen onder 4.20 behoeft geen bespreking.
3.30.
De slotsom luidt dat geen van de grieven tot vernietiging van het vonnis kan leiden. Het vonnis zal daarom worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van TMG c.s. op € 726,- wegens verschotten en € 3.222,- wegens salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, R.J.F. Thiessen en A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019.