ECLI:NL:GHAMS:2019:120

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
23-002864-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak met vrijspraak van poging zware mishandeling en veroordeling wegens wederspannigheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, is de verdachte in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de verdachte op 25 juli 2018 vrijgesproken van poging tot zware mishandeling, maar het openbaar ministerie heeft hiertegen beroep aangetekend, specifiek gericht op de vrijspraak van het tweede ten laste gelegde feit. Het hof heeft op 22 januari 2019 uitspraak gedaan na het onderzoek ter terechtzitting op 8 januari 2019. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een agent door een fiets naar hem te gooien, en van wederspannigheid door zich te verzetten tegen zijn aanhouding. Het hof heeft geoordeeld dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich met geweld heeft verzet tegen de aanhouding van de agent, wat als wederspannigheid werd gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van één week, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Tevens is er een vermindering van de straf toegepast vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002864-18
datum uitspraak: 22 januari 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-741020-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte is bij voormeld vonnis vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde. Tegen dit vonnis is door het openbaar ministerie partieel hoger beroep ingesteld, in die zin dat het hoger beroep zich enkel richt tegen de vrijspraak ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging – en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij:
2:
primair:
op of omstreeks 7 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met twee, in elk geval met een of meer fiets(en) naar (de motor van) voornoemde [slachtoffer] heeft gegooid en/of geworpen, terwijl voornoemde [slachtoffer] (met enige snelheid) op (voornoemde) (een) motor reed;
subsidiair:
op of omstreeks 7 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten brigadier van politie, te weten ter aanhouding vanwege een op heterdaad ontdekt strafbaar feit en/of overbrenging naar het politiebureau, door opzettelijk met twee, in elk geval een of meer fiets(en) naar (de motor van) voornoemde [slachtoffer] te gooien en/of te werpen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde

Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van het hem onder 2 subsidiair ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet gezegd kan worden dat de verdachte zich met (bedreiging van) geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding (die overigens buiten heterdaad en zonder voorafgaande toestemming was). Daarbij heeft hij gewezen op:
1) de afstand tussen de verdachte en de verbalisant (deze bedroeg tien tot vijftien meter, zodat de verbalisant de tweede fiets gemakkelijk kon ontwijken);
2) de geringe snelheid waarmee de verbalisant reed, te weten twintig kilometer per uur en
3) het feit dat de steeg slechts twee tot drie meter breed was en er overal fietsen tegen de muur stonden geparkeerd.
Gelet op deze feiten en omstandigheden valt de handelwijze van de verdachte niet te kwalificeren als gewelddadig verzet tegen aanhouding, maar kan deze handelwijze hooguit worden gezien als het achter zich laten van een route met hindernissen.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman, en met de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat het met behoorlijke kracht gooien van de tweede fiets door de verdachte in de richting van (de dienstmotor van) verbalisant [slachtoffer], zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, ongeacht de precieze afstand tot de verbalisant en de precieze breedte van de steeg, als een gewelddadige handeling moet worden aangemerkt, die tot doel had om de verbalisant te beletten de verdachte aan te houden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte zelf heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan om te voorkomen dat hij zou worden aangehouden.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat er, gelet op het verstrijken van slechts ongeveer een uur sinds het steekincident, wel gesproken kan worden van een aanhouding op heterdaad, nu de politie na het ontstaan van de verdenking vrijwel onafgebroken de verdachte (die aan het door de aangever opgegeven signalement voldeed) heeft achtervolgd en verbalisant [slachtoffer], aan wie het signalement was doorgegeven, de verdachte gedurende het laatste deel van de achtervolging steeds in het vizier heeft gehad.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt derhalve verworpen.

Bewijsmiddelen

Het hof komt tot bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen.
1.
Een proces-verbaal van aangifte (met nummer [nummer 1]) van 7 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [ambtenaren 1] (p. 23-25).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 februari 2015 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Op 7 februari 2015 te 03.57 uur was ik als motorrijder, op een opvallende politiemotor belast met
Surveillancedienst te Amsterdam. Ik hoorde over de portofoon de melding dat twee collega’s een persoon wilden controleren die voldeed aan het signalement van een verdachte die ongeveer een uur eerder iemand zou hebben neergestoken.
Ik zag de betreffende verdachte op dertig meter afstand van mij lopen met achter zich twee geüniformeerde collega’s. Ik zag dat twee collega’s uit het dienstvoertuig stapten waarop de verdachte begon te rennen, door de Leidsestraat in de richting van de Herengracht.
Ik zag dat de verdachte op enkele meters afstand voor mijn dienstmotor langs rende. Ik riep luidkeels richting de verdachte dat hij moest stoppen en dat hij was aangehouden.
Ik zag dat de verdachte hier geen gehoor aan gaf en door bleef rennen.
Ik zag dat de verdachte de Sint Jorisstraat in rende richting de Singel. Ik zag dat de verdachte een geparkeerde fiets vastpakte en deze met behoorlijke kracht in de richting van mijn dienstmotor slingerde, kennelijk met als doel om mij te beletten hem verder te volgen. Ik moest stevig remmen en uitwijken om met deze fiets niet in aanrijding te komen.
2.
Een proces-verbaal (met nummer [nummer 2]) van 8 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [ambtenaren 2] (p. 67-69).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 februari 2015 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Waarom rende je weg (het hof begrijpt: op 7 februari 2015 te Amsterdam) toen de agenten je wilden controleren?
A: Ik stond gesignaleerd.
V: Er reed een motoragent achter je aan, wat deed je bij die motoragent?
A: Wegrennen. Ik zag een steegje en sloeg linksaf. Ik gooide een fiets achter mij.
V: Deed je dat om te verhinderen dat hij bij je kwam?
A: Ja klopt.
V: Hoe was de situatie met de tweede fiets?
A: Ik rende door en deed precies hetzelfde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 7 februari 2015 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten brigadier van politie, te weten ter aanhouding vanwege een op heterdaad ontdekt strafbaar feit en overbrenging naar het politiebureau, door opzettelijk met een fiets naar (de motor van) voornoemde [slachtoffer] te gooien.
Hetgeen onder 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van toentertijd ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 1 maand met aftrek.
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring, rekening houdend met het tijdsverloop en het inmiddels ontbreken van enig pedagogisch effect van een nog op te leggen straf, artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toe te passen dan wel een geheel voorwaardelijke straf onder algemene voorwaarden en een proeftijd van 1 jaar op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tijdens een achtervolging een fiets naar (de motor van) een politieambtenaar gegooid om te voorkomen dat hij zou worden aangehouden. Handelingen als die van de verdachte bemoeilijken het werk van de betreffende politieambtenaar. Bovendien getuigt dergelijk gedrag van gebrek aan respect voor de politieambtenaar als orgaan van de wet.
Het hof heeft gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een taakstraf van 20 uren genoemd.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof, in aanvulling op de stukken die reeds in eerste aanleg in het dossier waren opgenomen, kennis genomen van een recent reclasseringsadvies van 14 juni 2018 in verband met de in een andere zaak opgelegde PIJ maatregel en een proefverlof en van hetgeen door [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) op de terechtzitting van 8 januari 2019 naar voren is gebracht, namelijk dat het redelijk goed met de verdachte gaat, dat hij meewerkt aan systeemtherapie en met vallen opstaan weer naar school gaat, maar dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie als signaal goed zou zijn.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 december 2018 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee.
Het hof is van oordeel dat artikel 9a Sr, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de eerdere veroordelingen, niet aan de orde is. Met een andere straf dan onvoorwaardelijke jeugddetentie kan om dezelfde redenen niet worden volstaan. Daarnaast ziet het hof, anders dan de Raad, geen meerwaarde meer in een voorwaardelijk strafdeel.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een vrijheidsbenemende straf voor de duur van 2 weken passend en geboden.
Overschrijding redelijke termijn
Het hof heeft bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf tot slot rekening gehouden met het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Daarbij heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn in eerste aanleg fors is overschreden. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van bijzondere omstandigheden die de onredelijkheid van die overschrijding wegnemen, zodat het hof de gevolgen van deze overschrijding voor de verdachte zal compenseren. Dit doet het hof door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Het hof zal, in plaats van jeugddetentie voor de duur van 2 weken, jeugddetentie voor de duur van 1 week opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77i en 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen met de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 8 van de aan dit arrest gehechte beslaglijst.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp met nummer 6 van de aan dit arrest gehechte beslaglijst.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. M.J.A. Duker en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 januari 2019.
========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002864-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 22 januari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. P.F.E. Geerlings, raadsheer,
mr. L.M. Schoutsen, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.H.A. Paapen, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.