ECLI:NL:GHAMS:2019:1192

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
200.216.696/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bruikleenovereenkomst en verplichtingen na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de beëindiging van een bruikleenovereenkomst die was gesloten in het kader van de beëindiging van een affectieve relatie tussen [X] en [geïntimeerde]. De partijen hebben van 2000 tot 2004 een relatie gehad, waaruit een zoon is geboren. In 2004 hebben zij een overeenkomst gesloten waarin onder andere werd afgesproken dat [X] een woning zou kopen en [geïntimeerde] en hun kind daarin zouden kunnen wonen. Na de verkoop van de woning aan Cordura y Locura, waarvan [X] de enige bestuurder en aandeelhouder is, ontstond een geschil over de verplichtingen die voortvloeien uit deze overeenkomst. [X] en Cordura y Locura vorderden een verklaring voor recht dat de overeenkomst als een bruikleenovereenkomst moet worden gekwalificeerd en dat de verplichtingen van [X] om de woning ter beschikking te stellen aan [geïntimeerde] zouden eindigen. Het hof heeft geoordeeld dat de overeenkomst inderdaad als een bruikleenovereenkomst moet worden gekwalificeerd en dat de verplichtingen van [X] niet onredelijk zijn, ondanks de gewijzigde omstandigheden. Het hof heeft de grieven van [X] en Cordura y Locura afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.216.696/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/611323 / HA ZA 16-656
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 april 2019
inzake

1.[X] ,

wonend te [woonplaats] ,
en
2.
CORDURA Y LOCURA BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
advocaat: mr. S.D. Arnold te Bussum, gemeente Gooise Meren,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Vosmeijer te Amstelveen.
Partijen worden hierna [X] , Cordura y Locura, [X] c.s. (appellanten gezamenlijk) en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Op 24 juli 2018 is door dit hof een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot deze datum wordt verwezen naar dit tussenarrest. Bij dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast teneinde nader te bezien of partijen alsnog tot een minnelijke regeling zouden kunnen komen. Deze comparitie heeft evenwel, in overleg met partijen, die inmiddels voor de tweede maal het mediationtraject hadden opgepakt en beëindigd zonder resultaat, niet plaats gevonden, daar deze zitting bij deze stand van zaken niet zinvol werd geacht. Partijen hebben vervolgens arrest gevraagd.
[X] heeft, na wijziging eis, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover de vordering van [X] daarbij is afgewezen en alsnog voor recht zal verklaren dat de verplichting van [X] om op basis van artikel 5 van nader te noemen overeenkomst een woning ter beschikking te stellen aan [geïntimeerde] , zonder dat zij daarvoor een vergoeding verschuldigd is, zes maanden na het te wijzen arrest eindigt, althans na een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, met, uitvoerbaar bij voorraad, beslissing over de proceskosten.
Cordura y Locura heeft, na wijziging eis, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover de vordering van Cordura y Locura daarbij is afgewezen, en alsnog voor recht zal verklaren dat Cordura y Locara gerechtigd is de overeenkomst te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden, althans een door het hof in goede justitie te bepalen opzegtermijn, met, uitvoerbaar bij voorraad, beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil. Zij dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt en komen neer op het volgende.
a. [X] en [geïntimeerde] hebben van 2000 tot 2004 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [in] 2004 een zoon, genaamd [A] , geboren.
b. In het kader van de beëindiging van hun relatie hebben [X] en [geïntimeerde] op 20 november 2004 een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten, waarbij onder meer het volgende is afgesproken.
“(…)Artikel 5. HUISVESTING VROUW(hof: [geïntimeerde] )
5.1De man(hof: [X] )
is voornemens een appartement aan te schaffen (…) waar vrouw en kind(hof: [A] )
kunnen gaan wonen. Hij verleent aan de vrouw het recht van bewoning van de aan hem in eigendom toebehorende woning. Dit recht eindigt wanneer de vrouw de woning metterwoon verlaat, alsmede na schriftelijke kennisgeving van de man aan de vrouw, met inachtname van een termijn van tenminste 3 maanden nadat het kind zijn hoofdverblijf naar elders hebben verplaatst. Het recht eindigt voorts indien de rechter zulks op verzoek van de man, wegens de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de man niet langer aan deze verplichting mag worden gehouden, bepaalt. Wanneer het recht van bewoning eindigt zal de vrouw de woning tijdig en vrijwillig verlaten; zij zal zich met name niet op huurbescherming beroepen. (…)5.2De vrouw is aan de man geen vergoeding voor het recht van bewoning verschuldigd.(…)5.4Indien de vrouw gaat samenleven met een ander in de woning, of indien zij trouwen of hun partnerschap laten registreren, eindigt het recht van bewoning niet. Wel is de vrouw voor haarzelf en haar partner, vanaf het moment dat de samenleving aanvangt, een vergoeding aan de man verschuldigd van EUR 600 per maand (…)5.5 De vrouw mag de woning, overige opstallen en de tuin, met inachtneming van het in artikel 5.4 bepaalde, slechts gebruiken voor haarzelf en het kind. Zij dient voor haar rekening het onderhoud uit te (laten) voeren dat naar plaatselijk gebruik voor rekening van een huurder is. Zij dient de man tijdig in kennis te stellen indien zich onderhoud aandient dat voor zijn rekening komt. (…)”c. In 2004 heeft [X] een appartement aan de [adres] (hierna: de woning) gekocht, waarin [geïntimeerde] en [A] sindsdien wonen. In 2015 heeft [X] de woning verkocht en geleverd aan de Cordura y Locura, waarvan hij enig bestuurder en aandeelhouder is.

3.3. De beoordeling

3.1
[X] c.s. hebben in eerste aanleg gezamenlijk gevorderd een verklaring voor recht dat artikel 5 van de overeenkomst is te kwalificeren als een bruikleenovereen-komst in de zin van artikel 7A:1777 BW e.v. Voorts hebben zij, kort gezegd, aangestuurd op een beëindiging van het daarbij overeengekomen recht van bewoning en ontruiming van de woning onder veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een maandelijkse vergoeding als tegemoetkoming in de kosten van de woning aan Cordura y Lucura vanaf de datum van de inleidende dagvaarding tot aan de dag dat het recht van bewoning eindigt. [geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd een verklaring voor recht dat artikel 5 van de overeenkomst is te kwalificeren als een recht van gebruik en bewoning in de zin van artikel 3:226 BW en voorts, kort gezegd, veroordeling van [X] c.s. tot verlening van medewerking aan het bij notariële akte vestigen van dit recht en tot herstel van een gebrek aan de woning. De rechtbank heeft de door [X] c.s. gevorderde verklaring voor recht toegewezen en het overige in conventie en reconventie gevorderde afgewezen. [X] heeft hierop in hoger beroep drie grieven voorgedragen, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen. Cordura y Locura heeft een grief voorgesteld. Hoewel de vorderingen in hoger beroep zijn gewijzigd, streven [X] c.s. daarmee nog steeds beëindiging van de overeenkomst na waar het betreft het bepaalde in artikel 5. Het verweer van [geïntimeerde] zal bij de behandeling van de grieven worden betrokken voor zover dat aan de orde zal zijn.
3.2
[X] heeft naar voren gebracht dat bij het uiteen gaan van partijen is besloten dat [A] voor het grootste deel van de tijd bij [geïntimeerde] zou gaan wonen. Omdat [geïntimeerde] niet beschikte over de Nederlandse nationaliteit noch over een verblijfsstatus of een zelfstandige baan, zag [X] toen geen andere mogelijkheid dan een woning voor haar en [A] te kopen. Inmiddels is de situatie gewijzigd. [geïntimeerde] heeft de Nederlandse nationaliteit, een vast inkomen en sinds 2005 een relatie met haar bovenbuurman. Zij is nu zeer goed in staat te voorzien in haar eigen huisvesting en zelf haar woonlasten te dragen. [X] heeft de woning aan Cordura y Locura moeten verkopen, omdat hij de lasten daarvan niet langer kon dragen. Hij is niet in staat een woning te huren of een andere woning te kopen om aan zijn verplichting uit artikel 5 van de overeenkomst te voldoen. In feite betaalt [X] met het ter beschikking stellen al langer dan de wettelijke maximale duur maandelijks partneralimentatie aan [geïntimeerde] ; de huurwaarde van de woning bedraagt ongeveer € 650,- per maand. Er bestaat derhalve geen objectieve reden waarom [X] nog steeds daartoe verplicht zou zijn. Hiernaast kent artikel 5 van de overeenkomst zelf onder 5.4 een bepaling die de aan de orde zijnde verplichting van [X] doet eindigen. [geïntimeerde] voert een gemeenschappelijke huishouding met genoemde bovenbuurman. Zij gaan met elkaar om alsof zij getrouwd zijn. Deze situatie is vergelijkbaar met de situatie waarop in artikel 5.4 van de overeenkomst wordt gedoeld. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt mee dat in dit geval het recht om in de woning te verblijven zonder vergoeding te betalen ook vervalt. [X] wil verder voorkomen dat [A] zich te zijner tijd niet vrij zal voelen de woning te verlaten. [X] heeft voorts erop gewezen dat in artikel 5.1 van de overeenkomst is bepaald dat het recht van bewoning door [geïntimeerde] van de woning eindigt indien de rechter zulks op verzoek van [X] bepaalt wegens de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden op grond waarvan [X] niet langer aan deze verplichting mag worden gehouden. Volgens [X] zijn de door hem genoemde omstandigheden van zodanige aard. [geïntimeerde] houdt zich overigens ook niet altijd aan de andere bepalingen van de overeenkomst. [X] heeft zich ook beroepen op het bepaalde in de artikel 6:248 lid 2 BW en 6:258 BW. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [X] nog langer in de huisvestingskosten van [geïntimeerde] dient te voorzien, aldus nog steeds [X] . Ten slotte heeft [X] aangevoerd dat de overeenkomst een duurovereenkomst betreft die in beginsel opzegbaar is.
3.3
De rechtbank heeft, nadat zij had overwogen dat het in artikel 5 bepaalde dient te worden beschouwd als een bruikleenovereenkomst, voorts als volgt overwogen:
“4.7. Het zou in strijd met de aard en de strekking van de overeenkomst zijn indien [geïntimeerde] aan de BV een vergoeding dient te voldoen voor het gebruik van de woning. Kenmerkend voor de overeenkomst van bruikleen is dat de gebruiker van de zaak geen vergoeding is verschuldigd voor het gebruik. (...) Overigens wordt nog overwogen dat de omstandigheid dat [geïntimeerde] jarenlang gratis huisvesting geniet terwijl zij een inkomen heeft, geen onvoorziene omstandigheid kan worden genoemd. In bijvoorbeeld artikel 2 en artikel 6.7 van de overeenkomst is uitdrukkelijk rekening gehouden met eventuele (toekomstige) inkomsten van [geïntimeerde] . Partijen hebben dus bij het sluiten van de overeenkomst onder ogen gezien dat [geïntimeerde] een inkomen zou kunnen gaan verwerven en hebben vastgelegd in hoeverre dat van invloed zou zijn op hun afspraken. Daarbij hebben zij kennelijk de bewuste keuze gemaakt dat eventuele inkomsten van [geïntimeerde] niet van invloed zouden zijn op de afspraak dat zij geen vergoeding voor huisvesting zou hoeven betalen zolang [A] bij haar woont.(…)4.9. De formulering van artikel 6:248 lid 2 BW brengt tot uitdrukking dat de rechter bij de toepassing van deze wetsbepaling de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten. Een beroep op deze bepaling kan alleen slagen indien toepassing van het overeengekomen beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het zwaartepunt van het betoog van [X] c.s. ligt op de persoonlijke belangen van [A] . [X] c.s. hebben tegenover het verweer van [geïntimeerde] echter niet onderbouwd dat die belangen reeds nu ertoe nopen een einddatum te bepalen. Het is prematuur om reeds nu vooruit te lopen op een situatie die niet in de nabije toekomst is gelegen. Nu is nog niet te voorzien wanneer [A] het ouderlijk huis zal verlaten en of het, als hij dat niet doet, al dan niet redelijk is dat de woonlasten van [geïntimeerde] voor rekening van [X] c.s. blijven komen. Daarvoor dient tegen die tijd een weging te worden gemaakt van de betrokken belangen in het licht van de omstandigheden zoals die dan zullen bestaan. In dit kader is van belang dat de overeenkomst (artikel 5.1) voor [X] voorziet in de mogelijkheid de rechter te verzoeken wegens bijzondere omstandigheden het recht van bewoning te doen eindigen. (…)”
3.4
Het hof onderschrijft hetgeen onder 4.7 door de rechtbank is overwogen. De omstandigheden zijn sinds het sluiten van de overeenkomst weliswaar gewijzigd, maar dat dit als onvoorzien dient te worden beschouwd in de zin van het bepaalde in artikel 6:258 BW kan op basis van hetgeen naar voren is gebracht niet worden vastgesteld. Uit de tekst van de overeenkomst valt, zoals de rechtbank terecht heeft benadrukt, eerder het tegenovergestelde af te leiden. Het beroep op dit artikel faalt. Gesteld noch gebleken is voorts dat [geïntimeerde] met de bovenbuurman is gaan samenleven in de woning. De stelling dat de relatie tussen [geïntimeerde] en de bovenbuurman gelijk te stellen is aan een huwelijk of een geregistreerd partnerschap of anderszins van dien aard is dat het bepaalde in artikel 5.4 moet worden begrepen als ook deze relatievorm betreffend, is onvoldoende toegelicht aan de hand van concrete feiten, wat verder ook van deze stelling zij. Nu deze stelling door [geïntimeerde] is weersproken, lag nadere toelichting wel op de weg van [X] . Het beroep op dit artikel faalt eveneens. Dit artikel bepaalt overigens ‘slechts’ dat in bedoeld geval een maandelijkse vergoeding verschuldigd zal zijn; het recht van bewoning eindigt dan niet. Het hof onderschrijft eveneens het door de rechtbank onder 4.9 overwogene ten aanzien van de opgevoerde belangen van [A] . [A] zit zeer wel mogelijk klem tussen zijn strijdende ouders. Het hof ziet evenwel geen belang van [A] bij toewijzing van het in hoger beroep door [X] gevorderde. Het tegendeel lijkt eerder het geval, aangezien hij zal moeten verhuizen in een naar alle waarschijnlijkheid gespannen en negatieve sfeer. [X] heeft zijn stelling niet langer in de financiële positie te verkeren een woning ter beschikking te kunnen stellen aan [geïntimeerde] evenmin voldoende concreet onderbouwd om deze effect te kunnen doen sorteren. Ook alle door [X] genoemde omstandigheden tezamen maken niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dient te worden geoordeeld dat [X] aan zijn in artikel 5 van de overeenkomst opgenomen verplichting wordt gehouden noch vormen zij bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1 van de overeenkomst. Het beroep op de desbetreffende wettelijke respectievelijk contractuele bepaling faalt ook. De aan de orde zijnde bepaling van artikel 5 van de overeenkomst is blijkens de stellingen van [X] gesloten vanuit de gedachte dat de minderjarige [A] een onderkomen diende te worden geboden. [A] is inmiddels bijna vijftien jaar oud. Nu het moment waarop van [A] kan worden verwacht dat hij zelf voor een dak boven zijn hoofd zorgt, nog niet is aangebroken, er vooralsnog geen aanleiding is te veronderstellen dat de overeenkomst tot in lengte van dagen, ver voorbij de bij het sluiten van de overeenkomst redelijkerwijs voorziene periode, zal lopen, en de overeenkomst, indien dat vanwege nadere bijzondere omstandigheden toch aangewezen zal blijken, een mogelijkheid tot beëindiging biedt, kan [X] de overeenkomst waar het betreft het bepaalde in artikel 5 thans in redelijkheid ook niet opzeggen. De grieven van [X] falen alle.
3.5
Cordura y Locura heeft met haar grief aangevoerd dat zij niet gebonden is aan de overeenkomst, omdat die tussen [X] en [geïntimeerde] is gesloten en Cordura y Locura daarbij geen partij is. De woning zelf maakt ook geen onderdeel uit van de overeenkomst; [X] heeft zich verplicht
eenwoning ter beschikking te stellen. Cordura y Locura beroept zich subsidiair op de stellingen die door [X] naar voren zijn gebracht. Cordura y Locura heeft voorts gesteld zich grote zorgen te maken over de staat van onderhoud van de woning. Uit een in opdracht van Cordura y Locura opgesteld rapport blijkt dat de woning in matige staat verkeert. Bovendien verloopt de communicatie met [geïntimeerde] over het gebruik van de woning uiterst moeizaam, aldus Cordura y Locura.
3.6
Het hof overweegt dat met de verkoop en levering van de woning aan Cordura y Locura geen zelfstandig belang van Cordura y Locura werd gediend. Cordura y Locura heeft nader gesteld dat zij noodgedwongen [X] de helpende hand heeft geboden en dat tegenover de financiële verplichtingen die de aankoop van de woning meebrengen geen inkomsten staan. De woning is volgens haar stellingen dus kennelijk slechts in eigendom genomen teneinde [X] te laten voldoen aan voormelde contractuele verplichting. Of de woning nu aan Cordura y Locura is verkocht en overgedragen met deze intentie dan wel in een poging de door [X] gemaakte afspraken te omzeilen, zoals door [geïntimeerde] wordt vermoed, is overigens irrelevant; Cordure y Locura heeft zich onder de aan de orde zijnde omstandigheden te houden aan voormelde contractuele verplichting tot ingebruikgeving van de woning zoals voor [X] van kracht. Het niet in acht nemen van deze verplichting van [X] zou namelijk in deze situatie en onder de omstandigheid dat [X] enig bestuurder en aandeelhouder is van Cordura y Locura en volledige zeggenschap heeft in deze vennootschap, en daarmee ook over de woning, misbruik van recht door Cordura y Locura opleveren. Omstandigheden waarom thans, anders dan in 2015, niet meer van Cordura y Locura kan worden gevergd dat zij de woning aan [X] ter beschikking stelt, zijn immers gesteld noch gebleken. Uit dit alles vloeit voort dat ook Cordura y Locura, om dezelfde redenen als [X] , thans de bruikleenovereenkomst niet kan opzeggen. De matige staat waarin de woning zou verkeren maakt dit niet anders, reeds omdat onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan dit een opzeggingsgrond zou kunnen vormen. De gegeven voorbeelden van moeizame communicatie daaromtrent met [geïntimeerde] volstaan althans niet. Ook de grief van Cordura y Locura faalt derhalve.
3.7
Nu de stellingen de vorderingen niet kunnen dragen, zullen [X] c.s. niet worden toegelaten tot bewijslevering daarvan.
3.8
Uit het voorgaande volgt dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. In het feit dat het geschil voortkomt uit de affectieve relatie die tussen partijen heeft bestaan, ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, J.C.W. Rang en J.E. Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019.