ECLI:NL:GHAMS:2019:118

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
200.237.949/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over vervaltermijn en gang van zaken tijdens bijeenkomst op notariskantoor

In deze zaak heeft klager, een appellant, op 25 april 2018 een beroepschrift ingediend tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden, die op 28 maart 2018 de klacht van klager tegen de notaris ongegrond verklaarde. De notaris had op 22 juni 2018 een verweerschrift ingediend. De zaak werd behandeld op een openbare zitting op 8 november 2018, waar klager en de notaris verschenen. Klager had bezwaar gemaakt tegen de door hem te laat ingediende aanvullende producties, die door het hof buiten beschouwing werden gelaten.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Klager, zijn echtgenote en zijn zakelijk partner werden eind augustus 2013 uitgenodigd voor een bespreking op het kantoor van de notaris in verband met een opdracht van de bank tot openbare verkoop van bedrijfspanden. Tijdens deze bespreking op 6 september 2013 werd gesproken over de verdeling van de panden. Klager heeft later, op 20 juni 2014, bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken rondom de veiling van de panden, omdat er volgens hem geen reden was voor een veiling. De notaris heeft echter de opdracht van de bank tot openbare verkoop uitgevoerd.

Het hof heeft de klacht van klager beoordeeld en vastgesteld dat klager niet-ontvankelijk was in zijn nieuw geformuleerde klachten, omdat deze niet binnen de termijn van drie jaar waren ingediend. Het hof heeft de bestreden beslissing van de kamer bevestigd, waarbij het hof oordeelde dat de notaris niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de klachten van klager ongegrond waren. De beslissing werd gegeven door de rechters J.W.M. Tromp, J.H. Lieber en J.W. van Zaane op 22 januari 2019.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.237.949/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/318632/KL RK 17-41
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 januari 2019
inzake
[naam],
wonend te [plaats],
appellant,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 25 april 2018 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 28 maart 2018. De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) op alle onderdelen ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 22 juni 2018 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Op 30 oktober 2018 heeft het hof van klager nog aanvullende producties ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 november 2018. Klager, vergezeld van zijn echtgenote, en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Op de zitting heeft de notaris desgevraagd bezwaar gemaakt tegen de door klager te laat ingediende aanvullende producties. Hierop heeft het hof beslist dat die producties buiten beschouwing worden gelaten.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.2.1.
Eind augustus 2013 zijn klager, diens echtgenote [naam] (hierna: de echtgenote) en de zakelijk partner van klager [naam] (hierna: [zakelijk partner]) door een medewerker van het kantoor van de notaris (hierna: de medewerker van de notaris) uitgenodigd voor een bespreking op het kantoor van de notaris op 6 september 2013 in verband met een opdracht van [de bank] tot openbare verkoop van een tweetal aan klager en [zakelijk partner] in gezamenlijk eigendom toebehorende bedrijfspanden op het Bedrijvenpark [plaats] (aangeduid als pand O en pand N).
3.2.2.
Op 6 september 2013 heeft voormelde bespreking plaatsgevonden en is gesproken over het eventueel verdelen (klager spreekt van ‘splitsen’) van de twee bedrijfspanden. Op 30 december 2013 heeft [zakelijk partner] een procedure aangespannen tegen klager.
3.2.3.
Bij brief van 12 juni 2014 heeft de medewerker van de notaris klager en zijn echtgenote uitgenodigd voor een bespreking op het notariskantoor op 20 juni 2014 te 15:30 uur in verband met een opdracht van [de bank] tot openbare verkoop krachtens artikel 3:268 BW van een tweetal aan klager en/of zijn echtgenote toebehorende panden te [plaats X] en [plaats Y].
3.2.4.
Bij e-mailbericht van 20 juni 2014 te 11:15 uur heeft klager aan de notaris onder meer bericht:
“Het kan niet zo zijn dat er een veiling georganiseerd wordt, voor een lening waarvan nog nooit één dag één te late betaling heeft plaatsgevonden. Tevens is op deze lening veel meer afgelost dan gebruikelijk. Ik heb dan ook geen enkel begrip voor deze gang van zaken.
Wij gaan daar dan ook niet mee akkoord, en zullen de lening op zeer kort termijn in zijn geheel aflossen.
Wij behouden ons het recht voor, mocht u acties ondernemen, om ook notaris [naam] aansprakelijk te stellen voor de eventueel te lijden schade.
Het zou wenselijk zijn geweest als u aan uw onderzoek plicht had voldaan of dit een terecht veiling is, i.p.v. zo maar opdrachten accepteren en ons te ontbieden op uw kantoor.”
3.2.5.
Op 3 juli 2014 heeft de medewerker van de notaris aan [andere bank] per e-mail bericht:
“Van de [de bank] heb ik de opdracht gekregen tot het uitvoeren van een executieveiling met betrekking tot meerdere registergoederen van (..) [klager] en (..) [echtgenote].
Een van de registergoederen betreft het perceel (..) te [plaats Y]. Op dit perceel rust een eerste hypothecaire inschrijving van [andere bank], welke inschrijving bij u bekend staat onder nummer (..).
Ik verzoek u vriendelijkzo spoedig mogelijkaan te geven of u de executieveiling van de [de bank] wilt overnemen.
3.2.6.
Een dag later heeft [andere bank] per e-mail aan de medewerker van de notaris medegedeeld de executie te zullen overnemen.
3.2.7.
Bij vonnis van 23 juli 2014 heeft de rechtbank [plaats] vonnis gewezen tussen [zakelijk partner] als eiser en klager als gedaagde. Bij dat vonnis heeft de rechtbank, onder meer, als volgt beslist:
“I. Gelast de verdeling van de gemeenschap als volgt:
Deelt toe aan [zakelijk partner] het pand (..) O (..);
Deelt toe aan [klager] het pand (..) N (..);
Bepaalt dat [zakelijk partner] voor de helft de schuld aan de bank (..) draagplichtig is;
Bepaalt de [klager] voor de helft van de schuld aan de bank (..) draagplichtig is;
II. Veroordeelt [klager] om zijn medewerking te verlenen aan de wijze van verdeling als onder I bepaald en daartoe alle benodigde handelingen te verrichten die daartoe nodig zijn, waaronder tevens begrepen alle handelen die benodigd zijn voor het bewerkstelligen van het rechtsgeldig overdragen van (de aandelen in) eigendommen.”
Voorts is in dit vonnis een dwangsom van € 5.000 per dag, tot een maximum van € 150.000, bepaald voor iedere dat klager in gebreke blijft aan de veroordeling onder I te voldoen.
3.2.8.
Bij e-mail van 12 augustus 2014 heeft [andere bank] aan de medewerker van de notaris bericht:
“Gaarne verneem ik spoedig de stand van zaken met betrekking tot de veiling[hof: van de privépanden]
van u.
Overigens heb ik van de heer [klager] vernomen dat het geschil met de [de bank] is bijgelegd daar de gehele vordering van de [de bank] uit verkoop van een huis in [plaats X] ingelost zal worden.”
3.2.9.
Bij e-mail van 13 augustus 2014 heeft de medewerker van de notaris aan [andere bank] bericht dat de [de bank] hem heeft gevraagd nog even te wachten met de executieveiling ten aanzien van de privépanden en dat hij tot nader order niets hoeft te doen met het dossier. Deze e-mail heeft [andere bank] diezelfde dag doorgestuurd naar klager en daarbij bericht dat de veiling van het pand te [plaats Y] tot nader order is opgeschort.
3.2.10.
Op 18 augustus 2014 heeft de medewerker van de notaris klager aangeschreven over de – bij voormeld vonnis van 23 juli 2014 (3.2.7.) bepaalde – toedeling van de bedrijfspanden.
3.2.11.
De besloten vennootschap van de echtgenote van klager, [naam BV] (hierna: de BV) heeft – na voorafgaande toestemming van de rechtbank – op 11 september 2014 beslag laten leggen op beide bedrijfspanden.
3.2.12.
Bij e-mail van 12 september 2014 heeft de medewerker van de notaris klager uitgenodigd op het notariskantoor op 19 september 2014 voor het tekenen van de akte van verdeling betreffende de bedrijfspanden en bericht dat de conceptstukken zo spoedig mogelijk volgen.
3.2.13.
Bij e-mailbericht van 16 september 2014 heeft de medewerker van de notaris aan klager de conceptakten betreffende de verdeling toegezonden en de uitnodiging voor de ondertekening daarvan op 19 september 2014 herhaald. Voorts is bij die e-mail aan klager medegedeeld:
“Ik ga er van uit dat het gelegde beslag van [naam BV] op de percelen voor het tekenen van de akte op 19 september aanstaande, door u en uw echtgenote (als respectievelijk gevolmachtigde en bestuurder van [naam BV]) zal zijn doorgehaald.”
3.2.14.
Op 18 september 2014 heeft de medewerker van de notaris aan klager bericht:
“Naar aanleiding van de ontvangst van de stukken van de [de bank] heb ik de beide conceptakten op enkele plaatsen aangepast. Deze gewijzigde conceptakten treft u hierbij als bijlage aan.
(..)
Van de [de bank] heb ik begrepen dat stukken die ik ontvangen heb ook naar u en de heer en mevrouw [zakelijk partner] gemaild zijn.
Uit de stukken van de [de bank] blijkt dat uw echtgenote enkele van deze stukken ook dient te tekenen.
Ik nodig uen uw echtgenotedan ook uit voor het tekenen van de akten,morgen om 11:30 uur.
3.2.15.
De advocaat van de BV heeft met de medewerker van de notaris op 18 september 2014 telefonisch contact gehad en met die medewerker gesproken over het gelegde beslag door de BV.
3.2.16.
Per e-mail van 22 september 2014 heeft de notaris aan de advocaat van [zakelijk partner] bericht:
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van hedenochtend, bevestig ik u het volgende.
Ons kantoor heeft de heer en mevrouw [naam] en uw cliënten, de heer en mevrouw [zakelijk partner], uitgenodigd voor het passeren van de akten van verdeling inzake de registergoederen Bedrijvenpark [plaats] (..) en het tekenen van bijbehorende stukken voor de [de bank], op vrijdag 19 september 2014 om 11.30 uur.
Op voormelde datum en tijdstip waren aanwezig de heer [klager] en de heer en mevrouw [zakelijk partner].
De heer [klager] heeft alsdan, desgevraagd, verklaard niet te zullen gaan tekenen, onder meer op grond van tegenstrijdig belang met de besloten vennootschap die hij zou vertegenwoordigen en dat het hem ook is verboden door zijn echtgenote, bestuurder van vorenbedoelde vennootschap.
Hij verklaarde voorts, op grond van het vorenstaande, niet te willen tekenen voor doorhaling van het beslag dat door deze vennootschap was gelegd op onderhavige registergoederen.
Voor het geven van een nadere toelichting houd ik mij graag beschikbaar.”
3.2.17.
Op 26 september 2014 is – vanwege het niet meewerken aan de verdeling als bepaald bij het vonnis van 23 juli 2014 – een exploot opeising dwangsommen aan klager betekend.
3.2.18.
Op 1 oktober 2014 heeft de advocaat van [zakelijk partner] per e-mail aan de notaris bericht:
“Zojuist had ik de nieuwe advocaat van de heer [klager] aan de telefoon. Hij hield mij voor dat [klager] geen dwangsom verschuldigd is omdat hij wel bij de notaris is verschenen, om zijn medewerking aan de levering te verlenen, doch de levering niet doorgingomdat u als notaris weigerde te transporteren indien het beslag niet zou worden doorgehaald.Is dat juist?
Als dart juist is dan begrijp ik dat niet, want u wist dat mijn cliënt had er geen enkel bezwaar tegen had dat met bezwaar van hypotheek ([de bank]) en beslag ([naam BV]) zou worden geleverd! Wij hebben daar zelfs overleg over gehad.”
3.2.19.
Op 1 oktober 2014 heeft de notaris per e-mail als volgt gereageerd:
“Ik verwijs graag naar mijn vorige mail: de heer [klager] weigerde te tekenen.
Uw cliënt, de heer [zakelijk partner], zat er bij en zal dat kunnen bevestigen.
Mij maakt het niet uit of er wel of geen beslag op zit; het is aan partijen of ze al of niet met een beslag erop willen overdragen.
Voor het geven van een nadere toelichting houd ik mij graag beschikbaar.”

4.Standpunt van klager

In de kern verwijt klager de notaris het volgende.
i. De notaris heeft in zijn e-mails van 22 september en 1 oktober 2014 (zie 3.2.16. en 3.2.19.) in strijd met de waarheid verklaard dat klager niet wilde tekenen. Ook heeft de notaris in deze
e-mails bewust essentiële informatie achtergehouden, omdat hij daarin niet heeft gemeld dat [de bank] geen toestemming had gegeven voor ‘het transport’.
ii. De notaris heeft meegewerkt aan de veiling van de privépanden van klager en zijn echtgenote. De notaris had niet zonder meer mogen afgaan op de door [de bank] verstrekte gegevens.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Nieuwe klachten
6.1.
Voor zover klager in zijn beroepschrift en ter zitting in hoger beroep nieuwe klachten heeft geformuleerd, heeft het volgende te gelden. Op grond van artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) behandelt het hof de zaak in hoger beroep opnieuw in volle omvang. In die procedure is voor de behandeling van in appel nieuw geformuleerde klachten geen plaats. Klager zal in de nieuwe klachten derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
Driejaarstermijn
6.2.
De notaris heeft – kort samengevat – aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klachtonderdelen, omdat klager niet binnen de termijn van drie jaar over de desbetreffende gedragingen heeft geklaagd.
6.3.
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 99 lid 15 (zoals dat gold ten tijde hier van belang) van de Wna wordt (een klager in) een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft. Verder is bepaald dat de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
6.4.
Uit de overgelegde stukken blijkt het volgende. In de periode juni tot en met augustus 2014 speelde de kwestie van de opdracht van [de bank] aan de notaris tot openbare verkoop van een tweetal panden te [plaats X] en [plaats Y]. Klachtonderdeel ii. ziet hierop. De e-mails waarover klager klaagt in klachtonderdeel i. dateren van 22 september en 1 oktober 2014. Het inleidend klaagschrift van klager is op 6 april 2017 bij de kamer ingekomen. Dit betekent dat klager zijn beide klachtonderdelen binnen de vervaltermijn van drie jaren bij de kamer heeft ingediend en dat hij in die klachtonderdelen kan worden ontvangen. Hierna zal inhoudelijk op deze klachtonderdelen worden ingegaan.
Klachtonderdeel i.
6.5.
Klager heeft ten aanzien van de gang van zaken rondom de bijeenkomst op 19 september 2014 het volgende verklaard. Volgens de advocaat van de BV had het voor klager geen enkele zin om op 19 september 2014 naar het kantoor van de notaris te gaan, aangezien de medewerker van de notaris tijdens het telefoongesprek met de advocaat van de BV op 18 september 2014 (zie 3.2.15.) reeds te kennen had gegeven dat - zolang het beslag van de BV niet zou worden opgeheven - er geen ‘splitsing’ van de panden dan wel overdracht zou kunnen geschieden. Desondanks is klager toch op 19 september 2014 naar het kantoor van de notaris gegaan. Zijn echtgenote was niet meegekomen, aangezien zij niet wenste mee te tekenen. Tijdens die bijeenkomst lagen er geen akten van verdeling op tafel en probeerden de notaris en zijn medewerker klager ervan te overtuigen dat het beslag van de BV moest worden opgeheven (in de conceptakten stond overigens niet eens het beslag van de BV vermeld). Ook probeerden zij klager te laten uitspreken dat hij niet wilde tekenen. Iedere keer moest klager verklaren dat hij wel wilde tekenen voor de akten van verdeling, maar dat hij niet wilde tekenen voor de BV. Uiteindelijk trok de notaris de conclusie dat de samenkomst in dat geval geen zin had, waarna klager is vertrokken.
6.6.
Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt dat de notaris in zijn e-mails van 22 september respectievelijk 1 oktober 2014 in strijd met de waarheid heeft verklaard, verwijst klager naar de transcriptie van het gesprek op 30 september 2014 tussen klager en een medewerkster van [de bank], alsmede naar de transcripties van de gesprekken op 3 oktober 2014 tussen klager en (de medewerker van) de notaris (bijlagen 17 tot en met 19 bij het klaagschrift). De medewerkster van [de bank] heeft in het gesprek met klager verklaard dat er geen akten gepasseerd zouden worden als de BV en de echtgenote van klager niet zouden tekenen. In het gesprek met de medewerker van de notaris is door die betreffende medewerker verklaard dat met het beslag erop niet gepasseerd kon worden aangezien er ‘allemaal papieren van [de bank] aan ten grondslag lagen’. De notaris heeft (uiteindelijk) verklaard dat hij zich niet meer kon herinneren of er nu wel of niet gepasseerd kon worden.
6.7.
Volgens klager heeft de notaris in zijn e-mails van 22 september en 1 oktober 2014 voorts bewust essentiële informatie achtergehouden, omdat hij daarin niet heeft gemeld dat [de bank] geen toestemming had gegeven om de akten te passeren indien de echtgenote van klager niet zou mee tekenen.
6.8.
Klager concludeert dat de notaris de plicht had om een juiste melding te doen in zijn verklaringen die hij heeft gedaan, te weten dat de akten niet gepasseerd mochten worden omdat de echtgenote van klager en de BV niet wilden tekenen.
6.9.
De notaris betwist dat hij in zijn e-mails van 22 september en 1 oktober 2014 in strijd met de waarheid heeft verklaard. Tijdens de bijeenkomst op 19 september 2014 heeft de notaris klager voorgehouden dat [de bank] erop gericht was dat de bedrijfspanden zonder beslag van de BV zouden worden verdeeld/overgedragen. Om die reden was het beslag niet opgenomen in de conceptakten. Op welke wijze de notaris klager erop gewezen heeft dat de akten op het punt van het beslag gecorrigeerd zouden kunnen worden ([zakelijk partner] had immers geen bezwaar tegen het beslag van de BV) en hoe hij dit precies aan klager gezegd heeft, kan de notaris zich niet goed meer herinneren. De notaris weet nog wel dat klager hem had medegedeeld dat hij die dag niets ging tekenen. Enige kans om met elkaar (en [de bank]) in overleg te gaan was er niet, aangezien klager het kantoor van de notaris toen al had verlaten.
6.10.
Het hof constateert dat het relaas van klager enerzijds en de weergave van de notaris anderzijds over de gang van zaken tijdens de bijeenkomst op 19 september 2014 op één onderdeel sterk van elkaar afwijken. Vaststaat dat klager de akten van verdeling op 19 september 2014 niet heeft getekend. Verder is onbetwist dat klager noch zijn echtgenote namens de BV wilden tekenen voor het doorhalen van het beslag. Of klager aan de notaris heeft meegedeeld de akten van verdeling wel te willen tekenen, staat niet vast. Tegenover de verklaring van klager dat hij, anders dan is geschied, de akten van verdeling wilde tekenen staat immers de verklaring van de notaris dat klager hem heeft meegedeeld dat hij die dag niets wilde tekenen. Hetgeen de notaris verklaart vindt steun in de transcriptie van het telefoongesprek van klager met de notaris en zijn medewerker op 3 oktober 2014 (productie 19 bij het klaagschrift in eerste aanleg). Daarin is te lezen dat de notaris tegen klager zegt dat deze niet wilde tekenen.
Gelet hierop acht het hof de stelling van klager dat hij de akten van verdeling wel wilde tekenen niet (voldoende) aannemelijk. Het hof ziet geen aanleiding de notaris, zijn medewerker en de medewerkster van de [de bank] als getuigen te horen. Dit klachtonderdeel is dan ook in zoverre ongegrond.
6.11.
Ook het verwijt van klager dat de notaris in zijn e-mails van 22 september en 1 oktober 2014 bewust essentiële informatie heeft achtergehouden, slaagt naar het oordeel van het hof niet. In deze e-mails gaf de notaris antwoord op de door de advocaat van [zakelijk partner] aan hem gestelde vragen. Dat hij meer of andere informatie had moeten verstrekken, blijkt verder nergens uit.
Klachtonderdeel ii.
6.12.
Met de kamer is het hof van oordeel dat de ministerieplicht van de notaris weliswaar niet absoluut is en dat de notaris onder omstandigheden een opdracht kan weigeren, maar dat dit slechts het geval is indien de notaris de reden van weigering ook kan motiveren.
6.13.
In de onderhavige zaak heeft klager niet feitelijk en concreet onderbouwd dat de door [de bank] aan de notaris verstrekte gegevens ten aanzien van de privépanden niet juist waren. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
6.14.
Overigens blijkt uit de stukken dat de notaris de openbare verkoop van de privépanden heeft uitgesteld op het moment dat hij van [de bank] een bericht van opschorting had ontvangen. Van enige onzorgvuldigheid is dan ook geen sprake.
6.15.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.16.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.M. Tromp, J.H. Lieber en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2019 door de rolraadsheer.