In deze zaak heeft klager, een appellant, op 25 april 2018 een beroepschrift ingediend tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden, die op 28 maart 2018 de klacht van klager tegen de notaris ongegrond verklaarde. De notaris had op 22 juni 2018 een verweerschrift ingediend. De zaak werd behandeld op een openbare zitting op 8 november 2018, waar klager en de notaris verschenen. Klager had bezwaar gemaakt tegen de door hem te laat ingediende aanvullende producties, die door het hof buiten beschouwing werden gelaten.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Klager, zijn echtgenote en zijn zakelijk partner werden eind augustus 2013 uitgenodigd voor een bespreking op het kantoor van de notaris in verband met een opdracht van de bank tot openbare verkoop van bedrijfspanden. Tijdens deze bespreking op 6 september 2013 werd gesproken over de verdeling van de panden. Klager heeft later, op 20 juni 2014, bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken rondom de veiling van de panden, omdat er volgens hem geen reden was voor een veiling. De notaris heeft echter de opdracht van de bank tot openbare verkoop uitgevoerd.
Het hof heeft de klacht van klager beoordeeld en vastgesteld dat klager niet-ontvankelijk was in zijn nieuw geformuleerde klachten, omdat deze niet binnen de termijn van drie jaar waren ingediend. Het hof heeft de bestreden beslissing van de kamer bevestigd, waarbij het hof oordeelde dat de notaris niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de klachten van klager ongegrond waren. De beslissing werd gegeven door de rechters J.W.M. Tromp, J.H. Lieber en J.W. van Zaane op 22 januari 2019.