ECLI:NL:GHAMS:2019:1168

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
23-003735-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake winkeldiefstal door minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 19 oktober 2018 was gewezen. De zaak betreft een minderjarige verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 2000, had samen met een medeverdachte twee cadeaubonnen ter waarde van € 150,00 per stuk weggenomen uit een winkel. De medeverdachte, die als kassamedewerkster werkte, had de bonnen opgewaardeerd voordat deze aan de verdachte werden overhandigd. De advocaat-generaal had in hoger beroep een geldboete van € 500,00 geëist. Het hof bevestigde het vonnis van de kinderrechter, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd vernietigd. Het hof oordeelde dat een geldboete niet passend was en legde in plaats daarvan een taakstraf op van 40 uren of 20 dagen jeugddetentie. Het hof weegt hierbij de ernst van het feit, de georganiseerde samenwerking met de medeverdachte en de eerdere veroordelingen van de verdachte mee. Het hof heeft ook het advies van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen, dat een geldboete adviseerde. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.M. van Tilburg.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003735-18
datum uitspraak: 4 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-144413-18 en 13-230190-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre wordt het vonnis vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • zich rekenschap geeft van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • acht slaat op een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2019 en op de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 13 maart 2019;
  • het ambtsedig proces-verbaal nummer 2018062379-7 van 17 juli 2018 opgemaakt door [verbalisant] hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam (doorgenummerde bladzijden 33 en verder), inhoudende de verklaring van de verdachte – “ik beroep mij op mijn zwijgrecht” – bij de politie, niet opneemt als bewijsmiddel en terzijde stelt;
  • de door de kinderrechter gebezigde bewijsmiddelen aanvult, zoals hieronder opgenomen.
Toevoeging van een bewijsmiddel ten aanzien van het bewezen verklaarde, namelijk de verklaring van de verdachte tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 21 maart 2019, voor zover inhoudende:
Ik ben de persoon op de beelden. Ik wist dat het meisje achter de kassa geld op de cadeaubonnen zette en heb de bonnen nadien van haar aangenomen en meegenomen de winkel uit zonder dat ik daarvoor had betaald.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 200,00 subsidiair 4 dagen jeugddetentie.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft een tweetal cadeaubonnen uit de [naam] weggenomen zonder daarvoor te betalen. De verdachte heeft hierbij nauw en bewust samengewerkt met de medeverdachte, die werkzaam was als kassamedewerkster bij de [naam] en de bonnen heeft opgewaardeerd voor een bedrag van € 150,00 per stuk alvorens deze aan de verdachte ter hand te stellen.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben hiermee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [naam] en voor eigen gewin schade veroorzaakt aan de winkelier.
Het hof heeft kennis genomen van het advies van de Raad van 13 maart 2019, waarin wordt geadviseerd aan de verdachte een geldboete op te leggen.
Het hof heeft verder acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Voor een winkeldiefstal in vereniging met een schade vanaf € 150,00 wordt hierin een taakstraf van 30 uur genoemd.
In strafverzwarende zin weegt het hof daarbij mee dat de verdachte blijkens een op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2019 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een viertal vermogensdelicten en ten tijde van het onderhavige strafbare feit in een proeftijd liep.
Het hof is al met al, anders dan de kinderrechter, de advocaat-generaal en de Raad, gelet op de ernst van het feit, met name de georganiseerde samenwerking met de medeverdachte en de waarde van de weggenomen goederen, van oordeel dat het opleggen van een geldboete niet passend is voor dit feit en deze verdachte.
Het hof acht alles, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.J.A. Plaisier en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2019.
=========================================================================
[…]