In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de vordering van de advocaat-generaal tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke jeugddetentie. De veroordeelde, geboren in 1995, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen met een proeftijd van twee jaar, waaraan bijzondere voorwaarden waren verbonden. De advocaat-generaal vorderde de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie, omdat de veroordeelde sinds de zomer van 2018 de opgelegde bijzondere voorwaarden niet meer had nageleefd. Het hof heeft kennisgenomen van relevante rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, waaruit bleek dat de veroordeelde niet meer gemotiveerd was voor de begeleiding en dat hij sinds september 2016 niet opnieuw met politie of justitie in aanraking was gekomen.
Het hof heeft geoordeeld dat, hoewel de veroordeelde niet aan de bijzondere voorwaarden voldeed, er voldoende aanleiding was om de voorwaardelijke jeugddetentie om te zetten in een taakstraf van 30 uur onbetaalde arbeid. De beslissing om de bijzondere voorwaarden te laten vervallen werd ook genomen, omdat de veroordeelde zelf de verantwoordelijkheid over zijn leven wilde nemen. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een deel van de voorwaardelijke jeugddetentie gelast, waarbij de proeftijd van de resterende 15 dagen voorwaardelijke jeugddetentie doorloopt. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de naleving van voorwaarden en de persoonlijke ontwikkeling van de veroordeelde.