In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2018. De verdachte, geboren in 1971 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de bewijsmiddelen aangevuld met een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens de eerste aanleg. Deze verklaring, waarin de verdachte ontkent te weten hoe zijn DNA in de onderbroek van de aangeefster is gekomen, werd door het hof als leugenachtig beschouwd. Het hof baseerde deze conclusie op een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, waaruit bleek dat het DNA van de verdachte matchte met sperma dat in de onderbroek van de aangeefster was aangetroffen.
De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend, die niet-ontvankelijk was verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde partij opnieuw een vordering ingediend voor immateriële schadevergoeding van € 3.500,00. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.500,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Het hof oordeelde dat de psychische klachten van de benadeelde partij niet volledig konden worden toegerekend aan het handelen van de verdachte, gezien haar eerdere behandeling door een psychiater.
Het hof heeft de verdachte ook een gevangenisstraf van 25 dagen opgelegd en de verplichting om een schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtsgang en de belangen van het slachtoffer.