ECLI:NL:GHAMS:2019:1147

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
23/000947-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting met levensgevaar en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot brandstichting op 8 april 2016 in Amsterdam, waarbij hij benzine in een bierblikje heeft gedaan en dit in combinatie met een vuurwerkbom en een moersleutel heeft gebruikt om een ruit van een woning te vernielen. De tenlastelegging omvatte ook levensgevaar voor de bewoners en andere personen in de nabijheid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij het primair ten laste gelegde heeft begaan, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het subsidiair ten laste gelegde is wel bewezen verklaard, waarbij het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar.

De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf van 15 maanden geëist, maar het hof heeft uiteindelijk een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De verdachte heeft ter terechtzitting zijn spijt betuigd en aangegeven dat hij zijn leven op orde probeert te krijgen. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Daarnaast heeft de benadeelde partij, [slachtoffer], een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg niet-ontvankelijk was verklaard. Het hof heeft de vordering opnieuw beoordeeld, maar heeft geoordeeld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De benadeelde partij kan zijn vordering alleen bij de burgerlijke rechter indienen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000947-18
datum uitspraak: 2 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-100655-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 maart 2019.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning (gelegen aan de [adres 2]), door benzine, althans een brandbare vloeistof in een bierblikje te doen en/of te schenken en/of (vervolgens) een vuurwerkbom (grondbloem) toe te voegen en/of een aansteeklont toe te voegen en/of (vervolgens) die lont aan te steken en/of in aanraking te brengen met open vuur en/of (vervolgens) een moersleutel, althans een voorwerp tegen een ruit van die woning te gooien en/of die ruit te vernielen en/of (vervolgens) het brandende bierblikje in de richting/tegen (van) die (vernielde) ruit en/of tegen/richting/in die woning te gooien, in elk geval opzettelijk open vuur in aanraking te brengen met een bierblikje gevuld met benzine en/of met een ruit en/of een woning, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde ruit en/of voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor daarvan algemeen gevaar voor die woning en/of de zich in de woning bevindende goederen en/of zich in de nabijheid van die woning bevindende (overige) woningen en/of gebouwen, in elk geval algemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer] en/of de bewoner(s) en/of andere personen in die woning, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] en/of de bewoner(s) en/of andere personen in die woning, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair:
hij op of omstreeks 8 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een woning (gelegen aan de [adres 2]), met dat opzet benzine, althans een brandbare vloeistof in een bierblikje heeft gedaan en/of heeft geschonken en/of (vervolgens) een vuurwerkbom (grondbloem) heeft toegevoegd en/of een aansteeklont heeft toegevoegd en/of (vervolgens) die lont heeft aangestoken en/of in aanraking heeft gebracht met open vuur en/of (vervolgens) een moersleutel, althans een voorwerp tegen een ruit van die woning heeft gegooid en/of die ruit heeft vernield en/of (vervolgens) het brandende bierblikje in de richting van die (vernielde) ruit en/of tegen/richting die woning heeft gegooid, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met een bierblikje gevuld met benzine, althans met een brandbare stof, en daarvan algemeen gevaar voor die woning en/of de zich in de woning bevindende goederen en/of zich in de nabijheid van die woning bevindende (overige) woningen en/of gebouwen, in elk geval algemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer] en/of de bewoner(s) en/of andere personen in die woning, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] en/of de bewoner(s) en/of andere personen in die woning, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 8 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruit(en) van een woning (gelegen aan de [adres 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of Rochdale, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Het hof acht, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 april 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning (gelegen aan de [adres 2]), met dat opzet benzine in een bierblikje heeft gedaan en vervolgens een vuurwerkbom (grondbloem) heeft toegevoegd en in aanraking heeft gebracht met open vuur en een moersleutel tegen een ruit van die woning heeft gegooid en die ruit heeft vernield en (vervolgens) het brandende bierblikje in de richting van die vernielde ruit heeft gegooid, en daarvan algemeen gevaar voor die woning en de zich in de woning bevindende goederen en levensgevaar voor [slachtoffer] en de andere personen in die woning, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] en de andere personen in die woning, te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 en voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting met betrekking tot de op te leggen straf naar voren gebracht dat de verdachte bereid is om een werkstraf uit te voeren en dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte een deels voorwaardelijke straf op zijn plaats is. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen omdat deze onvoldoende is onderbouwd, subsidiair heeft zij verzocht de vordering te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting in de woning van [slachtoffer] (verder [slachtoffer]). De verdachte heeft verklaard dat hij, nadat er onenigheid was geweest tussen hem en [slachtoffer], naar de garagebox van een vriend is gegaan en daar een blikje bier met benzine heeft gevuld en daarmee en met een moersleutel vervolgens richting de woning van [slachtoffer] is gelopen. Daar heeft de verdachte eerst getracht met de moersleutel een gat te gooien in een ruit van de woning van [slachtoffer] en heeft hij het inmiddels brandende blikje richting deze ruit gegooid. Dit betreft een zeer ernstig feit. Indien het blikje daadwerkelijk in de woning terecht was gekomen en daar brand was ontstaan dan waren door het handelen van de verdachte de levens van [slachtoffer] en zijn familie op het spel komen te staan. Daarbij komt dat de verdachte bij het plegen van het onderhavige feit zich kennelijk uitsluitend heeft laten leiden door boosheid, zonder zich te bekommeren om de ernstige gevaren die zijn handelen voor personen en goederen zou teweegbrengen. Daarnaast hebben zijn handelingen voorafgaand aan zijn daad een zeker planmatig karakter gehad en zijn die niet louter in een opwelling begaan. Door feiten als de onderhavige worden bovendien ook in het algemeen in de samenleving levende angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid versterkt. Het hof is van oordeel dat hierop niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat het inmiddels beter gaat met de verdachte, hij woont op dit moment begeleid, is naar eigen zeggen bezig zijn schulden op orde te krijgen en gebruikt geen drank of verdovende middelen meer. Tevens heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zijn spijt betuigd aan de benadeelde partij [slachtoffer]. Gelet op het voorgaande ziet het hof redenen om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van €5.000,00. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
Aannemelijk is dat de benadeelde partij zichzelf en zijn naasten door de handelingen van de verdachte bedreigd heeft gevoeld en hiervan last en hinder heeft ondervonden in de vorm van gevoelens van onveiligheid en slaapproblemen, zoals vermeld in zijn vordering. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat sprake is van een aantasting in de persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvoor is immers nodig dat sprake is van geestelijk letsel, dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van zijn persoon. De gestelde immateriële schade is - behoudens een algemene weergave van de gevolgen - niet onderbouwd met enig stuk. Evenmin is gesteld of anderszins gebleken dat sprake is geweest van zodanig (geestelijk) letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelde, dat van de in de wet bedoelde aantasting in de persoon sprake was. Daar komt bij dat de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep de gevolgen van het handelen van de verdachte met name voor andere personen dan zichzelf te weten zijn (inmiddels overleden) vader, neefje en zijn zus) heeft benadrukt. Deze personen hebben zich niet gevoegd als benadeelde partij in het strafproces. Gelet op de inhoud van de vordering en hetgeen de benadeelde partij ter terechtzitting naar boven heeft gebracht is onduidelijk gebleven welk deel van de vordering betrekking heeft op de benadeelde partij zelf.
Het hof is daarom van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan thans in zijn vordering niet worden ontvangen. Hij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. R.D. van Heffen en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 april 2019.
[…]